Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 41753/10, 41786/10, 41793/10, 41794/10, 41796/10, 41799/10, 41807/10, 41811/10, 41812/10, 41815/10, 41820/10, 41824/10, 41919/10 en 41921/10 - 21-07-2015

Samenvatting

Feiten: afgekeurde asielaanvraag wegens ongeloofwaardigheid
Deze zaken gaan over de uitzetting van 17 asielzoekers van Cyprus naar Syrië. In de eerste zaak zijn de verzoekers twee Syrische onderdanen van Koerdische origine, een gehuwd koppel. In de tweede zaak gaat het om 12 Syrische onderdanen, eveneens van Koerdische origine, en twee Ajanib Koerden van Syrië (Ajanib staat voor “vreemdelingen” – staatloze Koerden in Syrië), allen uitgezet in 2012. In de derde zaak is de verzoeker een Syrische onderdaan van Koerdische origine en geboren in 1979. Hij verliet Cyprus op vrijwillige basis in 2012 en leeft op het moment van de procedure in Noord-Irak. Op een na kwamen alle verzoekers Cyprus binnen op illegale wijze tussen 2004 en 2011. De ene andere kwam er binnen met een toeristenvisum. Alle verzoekers dienden een asielaanvraag in, met verwijzing naar hun schrik voor slechte behandeling en/of vervolging bij een terugkeer naar Syrië. 14 van de aanvragen werden afgekeurd door de asielinstanties, voornamelijk op basis van het feit dat hun beweringen ongeloofwaardig waren en dat ze geen voldoende argumenten naar voren schoven die een risico op vervolging of een nood aan internationale bescherming staafden. De asielprocedures van de andere drie verzoekers werden stopgezet omdat zij niet kwamen opdagen op geplande interviews.
Beweringen van verzoekers
De verzoekers beweerden dat hun uitzetting naar Syrië voor hen een risico betekent/zou betekenen (sommigen waren reeds uitgewezen, anderen niet) op slechte behandeling en/of foltering omwille van hun Koerdische origine (artikel 3 EVRM). Ze verwezen in het bijzonder naar het feit dat Koerden in Syrië een onderdrukte minderheid vormen, alsook naar hun politieke activiteiten als leden van de Koerdische Yekiti partij. Daarnaast stelden de verzoekers dat zij niet beschikt hadden/beschikten over een daadwerkelijk rechtsmiddel op nationaal niveau tegen de geplande uitzettingen (artikel 13 EVRM).
De verzoekers beweerden eveneens dat artikel 5 was geschonden in sommige gevallen (recht op vrijheid en veiligheid). In juni 2010 werden de verzoekers, samen met vele andere Koerden uit Syrië, in de vroege ochtend overgebracht van een straatkamp voor overheidsgebouwen in Nicosia, waar ze protesteerden tegen het strenge beleid van de Cypriotische asielinstanties, naar politiegebouwen. Sommige betogers werden dezelfde dag het land uitgezet. Andere betogers in illegaal verblijf werden opgesloten. Sommigen van hen hadden reeds een verwijderingsbeslissing gekregen; ten aanzien van anderen werd dergelijke beslissing uitgevaardigd bij de opsluiting.
In de eerste zaak zaten de verzoekers ongeveer 11 maanden opgesloten. Een deel van de verzoekers in de tweede zaak werden 3 maanden opgesloten, de anderen enkele maanden langer. De verzoeker in de derde zaak zat ongeveer 10 maanden opgesloten. Allen beweerden dat Cyprus een schending beging van artikel 5 §1, artikel 5 § 2 en artikel 5 § 4.
Tot slot stelden de verzoekers dat ook artikel 4 van Protocol nr. 4 werd geschonden (verbod op collectieve uitzetting van vreemdelingen), omdat de autoriteiten hen planden te verwijderen op collectieve wijze zonder hun situaties op individuele basis te onderzoeken.
Uitspraak van het Hof
De klachten van de verzoekers onder artikel 3 EVRM en artikel 13 EVRM worden door het Hof als onontvankelijk verklaard in de eerste twee zaken, omdat de nationale rechtsmiddelen niet waren uitgeput (in sommige gevallen) of omdat de zaak kennelijk ongegrond was (in andere gevallen). De derde zaak werd van de rol geschrapt (op basis van artikel 37 § 1 (c) – voortgang van de zaak niet langer verantwoord omwille van vrijwillig vertrek uit Cyprus).
Wat artikel 5 betreft, is het Hof van mening dat zowel artikel 5 § 1 EVRM als artikel 5 § 4 EVRM werden geschonden (in bepaalde gevallen). Daarentegen stelt het Hof dat artikel 5 § 2 niet was geschonden. Evenmin oordeelt het Hof dat artikel 4 van Protocol 4 was geschonden.