Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 68453/13 - 23-02-2016

Samenvatting

Op 23 februari 2016 oordeelde het EHRM dat Kroatië artikel 8 en 14 EVRM heeft geschonden door een koppel van hetzelfde geslacht een verblijf op basis van gezinshereniging te weigeren.
 
Feiten
 
Mevrouw Pajic, een onderdaan van Bosnië-Herzegovina, vroeg in 2011 een verblijfsvergunning aan in Kroatië zodat ze daar met haar vriendin zou kunnen samenwonen.  Ze waren al twee jaar samen en wilden samen gaan wonen en samen een zaak opstarten. Op het ogenblik van de aanvraag voorzag de wet nog in niet de mogelijkheid voor personen van hetzelfde geslacht om gezinshereniging aan te vragen. Relaties van personen met eenzelfde geslacht werden ook niet als een ‘gezin’ gezien. De Kroatische autoriteiten wezen haar aanvraag af.  Ze ging in beroep bij de administratieve rechtbank en het Grondwettelijk Hof waar ze argumenteerde dat de weigering een discriminatie uitmaakte. De nationale rechtbanken volgden dit niet en mevrouw Pajic richtte zich tot het EHRM waar ze aanhaalde dat haar relatie beschouwd moet worden als gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM en dat de weigerde gezinshereniging omwille van hun zelfde geslacht een discriminatie is ten aanzien van andere niet gehuwde koppels die wel een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging konden bekomen.
 
De relatie tussen de vrouwen valt onder de notie ‘privé- en gezinsleven’ zoals voorzien in artikel 8 EVRM
 
Het EHRM oordeelde dat geen twijfel is dat een relatie tussen personen van hetzelfde geslacht vallen onder het begrip "privéleven" in de zin van artikel 8 EVRM. Over de vraag of de feiten in casu ook vallen onder het begrip "gezinsleven", stelde het EHRM dat niet wordt betwist dat mevrouw Pajic sinds 2009 een stabiele relatie had met haar partner en ze regelmatig naar Kroatië reisde om haar te zien, soms drie maanden aan een stuk. Door de migratiewetgeving konden de vrouwen enkel op die wijze hun relatie verder zetten. Het feit dat de vrouwen, door de geldende migratiewetgeving, niet konden samenwonen, verhinderde volgens het EHRM niet dat de relatie onder de notie ‘gezinsleven’ zoals bedoeld in artikel 8 EVRM kon vallen. Bovendien had het paar de serieuze intentie om samen te wonen in Kroatië en samen een zaak op te starten.
 
De uitsluiting van gezinsherenging voor een koppel van hetzelfde geslacht is een schending van het verbod op discriminatie (artikel 14 EVRM)
 
Het EHRM houdt vast aan de klassieke benadering waarin het stelt dat de verdragsstaten een ruime appreciatiemarge hebben als het op migratie aankomt. Het EHRM benadrukte opnieuw dat artikel 8 EVRM geen recht op een verblijf of verblijfsvergunning in een land inhoudt. Het EHRM argumenteerde wel dat als een verdragsstaat onder artikel 8 EVRM een recht toekent dat verder gaat dan haar verplichtingen onder het EVRM, ze dit recht niet mag  toekennen op een discriminerende wijze, zoals verboden door artikel 14 EVRM.
 
Om te oordelen of er sprake was van discriminatie vergeleek het EHRM de situatie van mevrouw Pajic, met die van ongehuwde man-vrouw koppels, die op basis van de geldende vreemdelingenwet een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging konden aanvragen. Koppels van hetzelfde geslacht werden stilzwijgend uitgesloten van deze mogelijkheid, wat volgens het EHRM leidde tot een verschil in behandeling omwille van seksuele geaardheid.
 
Het verschil in behandeling op basis van seksuele geaardheid is enkel gerechtvaardigd als het een legitiem doel nastreeft en proportioneel is om dat doel te bereiken. De Kroatische overheid had geen enkel rechtvaardiging voorzien. Er was dus geen objectieve en redelijke rechtvaardiging om het verschil in behandeling te behouden. Het ERHM oordeelde dan ook dat Kroatië artikel 14 EVRM in combinatie met artikel 8 EVRM had geschonden. Mevrouw Pajic kreeg een morele schadevergoeding van 10.000 euro toegewezen.
 
De Kroatische wetgeving laat intussen de gezinshereniging tussen ongehuwde koppels van hetzelfde geslacht toe. De wetgeving van de Europese Unie laat de EU lidstaten echter nog steeds de vrijheid om te beslissen of ze een huwelijk of relatie tussen personen van hetzelfde geslacht erkend, en op basis daarvan de weg naar gezinshereniging opent.[1] De vraag stelt zich dus of de EU-wetgeving nog in overeenstemming is met de rechtspraak van het EHRM.


[1] Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging; Richtliijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG.