Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 40503/17, 42902/17 en 43643/17 - 23-07-2020

Samenvatting

In dit arrest (drie gevoegde verzoekschriften) veroordeelt het EHRM de Poolse overheid voor een schending van artikel 3 EVRM (verbod op foltering, onmenselijke en vernederende behandeling), van artikel 4, Protocol nr. 4 EVRM (verbod op collectieve uitzetting), van artikel 13 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel) en ook van artikel 34 EVRM (medewerkingsverplichting met het EHRM). Dit omdat de Poolse grenspolitie meermaals geweigerd heeft om de asielaanvraag van Tsjetsjeense asielzoekers aan de grens te registreren, ondanks voorlopige maatregelen bevolen door het EHRM op basis van artikel 39 van het Procedurereglement. Het EHRM veroordeelt Polen tot een schadevergoeding van 34.000 euro per verzoekschrift.
 
Feiten: Tsjetsjeense asielzoekers proberen meermaals asiel te vragen aan de Poolse grens
 
Er zijn drie (groepen) verzoekers in deze zaak : een Tsjetsjeense alleenstaande man en twee koppels met kinderen.[1] Na verblijf in Wit-Rusland, waar geen effectieve bescherming bestaat voor Russische onderdanen, proberen ze in 2016 en 2017 asiel aan te vragen bij de Poolse grenspolitie. Elke keer krijgen ze weigeringen van binnenkomst op het Poolse grondgebied, zonder rekening te houden met hun wens om internationale bescherming aan te vragen. Ze hebben zich respectievelijk 35, 8 en 19 keer gemeld bij de grenspost. Na de eerste pogingen, komen ze terug met een document opgesteld door hun Poolse advocaat met elementen van hun asielverhaal. Ze worden opnieuw geweigerd en naar Wit-Rusland teruggedreven. Op 17 maart 2017 wordt een actie georganiseerd om de juridische bijstand van asielzoekers aan de grens proberen te verbeteren. 55 asielzoekers van Wit-Russische kant melden zich aan de grenspost van Terespol, waaronder sommige van de verzoekers. Tegelijkertijd komen 14 advocaten vanuit Poolse kant met de vraag om hun cliënten gedurende de tweede fase van de grenscontrole bij te staan. Dit wordt door de grenspolitie geweigerd en alle betrokkenen zijn naar Wit-Rusland teruggedreven zonder enige ontmoeting met hun advocaat. In juni 2017 beveelt het EHRM voorlopige maatregelen op basis van artikel 39 van het procedurereglement: de Poolse grenspolitie moet hun asielaanvraag registreren en mag hen niet naar Wit-Rusland terugdrijven voordat hun aanvraag door de bevoegde autoriteiten wordt behandeld. Toch wordt hen de toegang tot het grondgebied ontzegd en worden ze naar Wit-Rusland teruggestuurd, dit ongeveer een half uur na de betekening van de voorlopige maatregelen van het EHRM aan de Poolse regering. Ze komen nadien terug met hun schriftelijke asielaanvraag in het Pools, een kopie van de beslissing van het EHRM met de voorlopige maatregelen terwijl hun advocaat dezelfde documenten per e-mail, fax en via de internetplatform van het Poolse bestuur doorstuurt. Opnieuw worden ze naar Wit-Rusland teruggestuurd. Aan de advocaten wordt geantwoord dat het verzoek enkel door hun cliënt in persoon kan ingediend worden. Elke terugdrijving berust op een administratieve beslissing met als reden dat ze niet over de vereiste documenten beschikten. Die beslissingen verwijzen nooit naar hun asielmotieven of vrees voor mishandeling in Rusland maar naar andere aspecten van hun interview door de grenswachters bv. de wens van sommige verzoekers om in West-Europa te werken en de economische situatie van hun gezin te verbeteren.        
 
Als gevolg van die onmogelijke toegang tot de asielprocedure aan de Poolse grens, zijn sommige verzoekers naar Siberië of naar onbepaalde plaatsen vertrokken, uit vrees voor kettingrefoulement van Wit-Rusland naar Rusland. Voor het koppel M.A. is de situatie anders uitgelopen. In december 2017 is de 7-8 maanden zwangere vrouw gevallen onderweg naar de trein terug naar Wit-Rusland, en overgebracht naar een Pools ziekenhuis. Ze is de dag nadien naar Wit-Rusland teruggestuurd ondanks nieuwe voorlopige maatregelen bevolen door het EHRM. Het gezin is naar Rusland teruggegaan, waar de man opgesloten is. In januari 2018, kunnen de vrouw en kinderen (de man in maart) uiteindelijk een asielaanvraag aan de grenspost van Terespol indienen. Ze hebben Polen richting Duitsland verlaten, waar ze een Dublinbeslissing tot overdracht naar Polen gekregen hebben.      
 
Voor het EHRM beweren de verzoekers dat hun terugdrijvingen naar Wit-Rusland artikel 3 EVRM (verbod op onmenselijke en vernederende behandeling), artikel 4, Protocol nr. 4 EVRM (verbod op collectieve uitzetting), en artikel 13 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel) geschonden heeft. Ze roepen ook artikel 34 EVRM (medewerkingsverplichting met het EHRM) in.
 
Beoordeling van de feiten: systematische praktijk van weigering registratie van aanvraag voor internationale bescherming door de Poolse grenspolitie
 
De Poolse regering betwist dat de verzoekers hun wil om internationale bescherming hebben uitgedrukt voor de grenswachters. De grenspolitie weigerde rekening te houden met het document “Verzoek om internationale bescherming”, opgesteld door hun advocaat in het Pools, omdat ze de inhoud ervan niet begrepen, en omdat hun mondelinge verhaal tegenstrijdig met dat document zou zijn. Het EHRM acht deze versie van de feiten door de Poolse regering ongeloofwaardig. Volgens de Poolse ombudsman bestaat er een algemene praktijk bij de Poolse grenspolitie om de verklaringen van asielzoekers in de officiële verslagen fout te interpreteren. Na heel korte interviews aan de grens zonder privacy zijn enkel elementen in verband met hun sociale-economische situatie in het verslag en nadien in de beslissing tot terugdrijving opgenomen. Het EHRM stelt vast dat de Poolse regering sowieso op de hoogte was van de verzoeken om internationale bescherming die samen met het verzoek tot voorlopige maatregelen in juni 2017 werden doorgestuurd. Bovendien had de rechter van wacht van het EHRM, in het kader van de voorlopige maatregelen, beslist dat, op basis van de voorgelegde documenten, de verzoekers wel een verzoek om internationale bescherming hadden ingediend. De Poolse autoriteiten hebben ook die schriftelijke verzoeken nadien via fax en e-mail ontvangen. Volgens het EHRM, waren de Poolse autoriteiten sindsdien wel op de hoogte van de verzoeken om internationale bescherming. Ze moesten vanaf dan zowel de verzoeken als het bijkomende bewijsmateriaal onderzoeken bij de beoordeling van de situatie van de verzoekers.                   
 
Schending artikel 3 EVRM: risico op onrechtstreeks refoulement vanuit Wit-Rusland naar Rusland
 
Volgens het EHRM bestaat er geen twijfel noch over het feit dat de verzoekers hun vrees voor mishandelingen strijdig met artikel 3 EVRM uitgedrukt hebben noch over het feit dat Wit-Rusland geen waarborgen tegen een refoulement naar Tsjetsjenië kon verzekeren. De procedurele verplichting voortvloeiend uit artikel 3 EVRM om hun verzoek grondig te onderzoeken en om de verzoekers op het grondgebied te laten verblijven gedurende de procedure berust op de Poolse autoriteiten. Rekening houdend met het absolute karakter van het recht gewaarborgd door artikel 3, geldt deze verplichting ook als de betrokkenen over geen geldig document beschikken om de grens te oversteken (§178). De Poolse autoriteiten kunnen zich niet baseren op hun EU-verplichtingen en de Schengengrenscode om dergelijke praktijken te rechtvaardigen. Op dat vlak herhaalt het EHRM dat de Schengengrenscode met respect van het non-refoulement beginsel en het Vluchtelingenverdrag van Genève moet toegepast worden. De terugdrijvingen van de verzoekers vallen dus buiten het toepassingsgebied van hun juridische EU-verplichtingen. Het EHRM concludeert logischerwijze dat de terugdrijving van de verzoekers naar Wit-Rusland door de Poolse autoriteiten, wetende dat zo’n maatregelen hen aan een ernstig risico van kettingrefoulement blootstelden, artikel 3 EVRM geschonden heeft. Het EHRM oordeelt dat geen apart onderzoek naar de houding van de grenswachters (negeren van de verklaringen van asielzoekers) op basis van artikel 3 EVRM nodig is omdat deze grief al meegenomen is in de schending van artikel 3 wegens ontzegde toegang tot de asielprocedure.  
      
Schending van artikel 4, Protocol nr. 4 EVRM : algemeen beleid van refoulement aan de grens met Wit-Rusland
 
In tegenstelling tot de gestandaardiseerde beslissingen van andere zaken[2] bevatten alle beslissingen tot terugdrijving in deze zaak wel een geïndividualiseerde motivering. Toch zijn de asielmotieven en de wil om internationale bescherming aan te vragen van de betrokkenen systematisch genegeerd. Het EHRM noteert dat dit tot een algemene staatspraktijk van toen behoort, zoals bevestigd door onafhankelijke rapporten maar ook door een verklaring van de Poolse minister van Binnenlandse zaken van toen. Op 31 augustus 2016 heeft hij verklaard dat de opdracht van de regering was de Poolse burgers te beschermen tegen de stroom van moslim migranten en dat Tsjetsjenen aan de Poolse-Wit-Russische grens niet meer aanvaard worden omdat er geen doorlopende oorlog in Tsjetsjenië meer is (§115). Uit officiële statistieken blijkt ook dat het aantal asielaanvragen aan de grens fors gedaald is tussen 2016 en 2017 (§190). Het EHRM stelt vast dat de verzoekers poogden de grens op een legale manier over te steken, via de officiële grenspost en zich onderworpen hebben aan alle procedures van de grenscontrole. Vervolgens is de beslissing om de toegang tot het Poolse grondgebied aan verzoekers te weigeren, in het licht van dat algemeen beleid, een collectieve uitzetting in de zin van artikel 4, Protocol nr. 4 EVRM. Deze bepaling is dus geschonden.         
 
Schending artikel 13 EVRM: beroep zonder automatisch schorsend effect is geen daadwerkelijk beroep
 
De verzoekers hebben de beslissingen tot weigering van binnenkomst wel voor de Poolse rechtbanken aangevochten. De beroepen zijn nog hangend. Het EHRM beperkt zich tot de vaststelling dat die beroepen niet schorsend zijn: verzoekers moesten naar Wit-Rusland teruggaan ondanks de indiening ervan. Een dergelijk beroep kan niet als daadwerkelijk worden beschouwd. Het EHRM stelt dus ook een schending van artikel 13 EVRM juncto artikel 3 en artikel 4, Protocol nr. 4 EVRM vast.
 
Schending van artikel 34: weigering toepassing van de bevolen voorlopige maatregelen
 
Het EHRM herhaalt dat het gebrek om de bevolen voorlopige maatregelen na te leven het recht op beroep voor het EHRM gewaarborgd door artikel 34 EVRM kan verhinderen. In juni 2017 heeft het EHRM gevraagd op basis van artikel 39 van het procedurereglement om de verzoekers niet van Polen naar Wit-Rusland uit te wijzen. Eerst, heeft de Poolse regering de opheffing van de maatregelen gevraagd omdat ze zonder voorwerp zouden zijn. De verzoekers konden niet van het Poolse grondgebied uitgewezen worden omdat hen nooit de toegang tot het grondgebied was toegekend. Het EHRM heeft nadien de maatregelen verhelderd: de verzoeken om internationale bescherming van de verzoekers moeten geregistreerd worden bij hun toekomstige aanmelding aan de grenspost en aan de bevoegde autoriteiten doorgestuurd worden, en ze mochten niet naar Wit-Rusland teruggestuurd worden in afwachting van het onderzoek ervan. Toch is de Poolse regering meermaals de opheffing van de maatregelen aan het EHRM blijven vragen. Volgens de overheid misbruikten de verzoekers de procedure van voorlopige maatregelen voor het EHRM om de grenspolitie onder druk te zetten met het oog op binnenkomst op het Poolse grondgebied. De Poolse regering bleef dat standpunt houden ook na de uitdrukkelijke verwerping ervan door het EHRM. Vervolgens besluit het EHRM dat Polen zijn verplichtingen onder artikel 34 EVRM niet heeft nageleefd.
 
Het EHRM benadrukt dat de voorlopige maatregelen nog gelden voor de verzoekers die zich nu in Siberië en in een onbepaalde plaatsen bevinden. 
 
Het EHRM kent een morele schadevergoeding toe van 34.000 euro voor elke (groep) verzoeker(s). In een afwijkende opinie, verdedigt rechter Eicke dat elke verzoeker, met name alle volwassenen en kinderen, hetzelfde bedrag moeten krijgen op basis van het principe van de individualisering van de schadebeoordeling.


[1] Verzoekers in het tweede verzoekschrift zijn M.A. die al geen asielaanvraag aan de Litouwse grens kon laten registreren, waarvoor Litouwen door het EHRM al veroordeeld is (zie EHRM 11 december 2018, nr. 59793/17, M.A. en anderen t. Litouwen, zie samenvatting in T. Vreemd 2019, afl. 2, 173-174).


[2] Zie EHRM, 24 maart 2020, nr. 24917/15 , Asady en anderen t. Slovakije, samenvatting in T.Vreemd, 2020, afl. 3, 290-291.