Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 48475/09 - 24-03-2016

Samenvatting

Op 24 maart 2016 oordeelde het EHRM bij unanimiteit dat Griekenland de artikelen 3 en 13 EVRM had geschonden ten aanzien van een Afghaanse man die na het slachtoffer geweest te zijn van agressie werd vastgehouden op het politiecommissariaat te Athene. De detentieomstandigheden waren daar in strijd met artikel 3 EVRM. De man beschikte ook niet over een effectief rechtsmiddel om die detentieomstandigheden aan te klagen. Het EHRM veroordeelde Griekenland ook voor het gebrekkig onderzoek dat ze had gevoerd naar de racistische agressie die Afghaanse man was ondergaan.
 
Feiten
 
De verzoeker Sakir, een Afghaanse man, die zonder wettig verblijf in Athene verbleef, werd in 2009 aangevallen door een groep gemaskeerde mannen. Ze sloegen hem met ijzeren en houten stokken. Een andere Afghaanse man (A.S.) die daar aanwezig was kon de politie verwittigen. Enkele dagen later bij het verlaten van het ziekenhuis, arresteerde de politie Sakir omwille van zijn onwettig verblijf in Griekenland. Hij kreeg een bevel om het grondgebied te verlaten. Tien dagen later werd Sakir vrijgelaten. Hij gaf geen gevolg aan het bevel om het grondgebied te verlaten. Het onderzoek naar de geweldplegingen werd in 2012 zonder gevolg afgesloten. Ook A.S., die twee daders kon identificeren maar enkele uren later zijn verklaringen weer introk, werd vervolgd omwille van zijn onwettig verblijf op Grieks grondgebied en het afleggen van valse verklaringen.
 
Geen levensgevaarlijke verwondingen: artikel 2 EVRM (recht op leven) niet van toepassing.
 
Sakir riep voor het EHRM een schending in van artikel 2 EVRM. Het EHRM erkende dat artikel 2 EVRM aan de staat een positieve verplichting oplegt om het leven van een individu te beschermen ten aanzien van derden.  Artikel 2 EVRM kan van toepassing zijn wanneer de verzoeker het slachtoffer is geweest van levensbedreigend geweld, ook al overleeft hij de geweldplegingen. Het EHRM erkende de ernst van de verwondingen die Sakir had opgelopen, maar stelde dat ze niet levensbedreigend waren, waardoor artikel 2 EVRM geen toepassing vond.
 
De detentieomstandigheden op het politiecommissariaat strijdig met artikel 3 en 13 EVRM
 
Het EHRM verwees in haar beslissing naar diverse rapporten die konden aantonen dat de detentieomstandigheden gebrekkig waren. Zo rapporteerde de Griekse ombudsman dat er overbevolking was in het desbetreffende politiecommissariaat en dat de lokalen niet aangepast waren. Ook de Special Rapporteur on Torture van de Verenigde Naties die in 2010 een bezoek bracht aan Griekenland stelde vast dat het desbetreffende commissariaat gebruikt werd als een detentieplaats voor personen in onwettig verblijf, in omstandigheden die niet voldoen aan de vereiste normen.
 
Bovendien stelde het EHRM vast dat de politie zich bij het ziekenhuis niet had geïnformeerd of de gezondheid van Sakir een detentie toeliet. Hij kon geen douche nemen of zijn verwondingen verzorgen. Hij droeg nog steeds dezelfde kleren, vol bloed, als de dag van de geweldplegingen. Ondanks de instructies van een dokter, kon hij pas één dag voor zijn vrijlating zich opnieuw naar het ziekenhuis begeven.
 
Het EHRM oordeelde dan ook dat de detentieomstandigheden een schending van artikel 3 EVRM opleveren. Omdat Sakir de detentieomstandigheden niet kon aanvechten, oordeelde het EHRM eveneens dat artikel 13 (het recht op een effectief rechtsmiddel) werd geschonden.
 
Gebrekkig onderzoek naar de agressie is een schending van artikel 3 EVRM
 
Het EHRM oordeelde dat de Griekse autoriteiten een gebrekkig onderzoek hebben gevoerd naar de geweldplegingen, in het bijzonder wat betreft het verzamelen van bewijs. Zo nam de politie geen enkele keer tijdens de tien dagen detentie van Sakir zijn verklaringen af over de gebeurtenissen. Ook de getuigen werden niet voldoende gehoord. Er werd geen enkele identificatieprocedure naar de daders opgestart. Noch de politie, noch de procureur hebben bijkomend onderzoek gevraagd naar de letsels die Sakir heeft opgelopen.
 
Het EHRM vestigde eveneens de aandacht op de algemene omstandigheden waarin de geweldplegingen plaatsvonden. Het ERHM verwees naar rapporten van diverse NGO’s (Amnesty International, Human Rights Watch en de Griekse ombudsman) die aantoonden dat er stijging was van racistisch geïnspireerd geweld in de verschillende wijken in Athene, voornamelijk door het extreem-rechtse ‘Gouden Dagenraad Partij’. De rapporten wezen ook op ernstige tekortkomingen van de politie ten aanzien van die incidenten, zowel wat betrof de interventies als het onderzoek dat gevoerd wordt na een incident. Het geweld dat Sakir onderging kaderde in dat patroon. Het EHRM stelde dat de politie van Athene tekortschoot door de feiten als een geïsoleerde zaak te beschouwen en ze niet in het licht van dat patroon te onderzoeken. Het EHRM was dan ook van mening dat de Griekse autoriteiten een onderzoek hadden moeten voeren naar de mogelijke verbanden tussen de reeks racistische incidenten, en geweld dat Sakir heeft ondergaan.
 
Het EHRM oordeelde dat de procedurele tekortkomingen in het onderzoek, zoals vereist door artikel 3 EVRM, een schending opleveren van het verbod op foltering.