Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 9347/14 - 25-06-2020

Samenvatting

In deze zaak veroordeelt het EHRM Frankrijk voor de uitzetting van twee jonge kinderen, 3 en 5 jaar, zonder de aanwijzing van een voogd of ad hoc voogd. Terwijl hun vader zich had gemeld bij de Franse autoriteiten van het eiland waar ze aankwamen, werden de kinderen op de administratieve beslissing vermeld van een willekeurige volwassene die met dezelfde ferry was aangekomen, en samen met hem terug uitgezet naar de Comoren.
 
Feiten: niet-begeleide minderjarige teruggedreven naar de Comoren
 
De verzoeker Mohamed Moustahi, Comorese onderdaan, heeft een tijdelijk verblijf op het Franse eiland Mayotte. Dit verblijf wordt sinds 1994 steeds verlengd. Hij is  vader van twee kinderen, geboren in Mayotte. Zijn vrouw heeft daar geen wettig verblijf. In 2011 is de moeder samen met de twee kinderen naar de Comoren uitgewezen. Op 13 november 2013 reizen Nadjima (5 jaar) en Nofili (3 jaar) Moustahi, op vraag van hun vader, zonder begeleiding met de boot naar Mayotte. Hun identiteit wordt om 9u op 14 november 2013 op een strand van Mayotte door de Franse grenspolitie gecontroleerd. Na medische controle worden ze opgesloten in de lokalen van de Franse Rijkswacht gedurende ongeveer 1u 45. Verwittigd van de situatie, komt de vader bij de Rijkswacht met zijn verblijfstitel en de geboorteakten van zijn kinderen maar mag hij geen contact met hen hebben. Om 15u vraagt hij de schorsing van het uitwijzingsbesluit en om 17u30 dient hij een vordering in kort geding in bij de administratieve rechtbank van Mayotte. Tevergeefs. Om 16u30 worden de kinderen op een passagiersschip geplaatst met bestemming de Comoren, samen met alle personen die die ochtend zijn aangekomen. Op dat schip waren 58 volwassenen, 43 kinderen en 2 baby’s. De Franse autoriteiten hebben de kinderen Moustahi ingeschreven op de uitwijzingsbeslissing van een volwassene die met dezelfde boot op Mayotte is aangekomen, een zekere M.A. Op één uitzondering na heeft geen enkele minderjarige dezelfde familienaam van de volwassene met wie ze door de Franse autoriteiten administratief verbonden werden. Bij hun aankomst op de Comoren, krijgen de kinderen onderdak bij M.A. voordat hun grootmoeder, die daar leeft, hen terug opvangt.     
 
Voor het EHRM achten de verzoekers dat de opsluiting en terugdrijving van de kinderen naar de Comoren artikel 3 (verbod op foltering en onmenselijke en vernederende behandeling), 5 (recht op vrijheid en veiligheid), 8 (recht op gezins- en privéleven), 4 van het 4de protocol (verbod op collectieve uitzetting) en 13 (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel) geschonden heeft.
 
Procedure: de verzoekers blijven slachtoffers ook na aflevering van visa gezinshereniging
 
In 2014 hebben de twee kinderen visa lang verblijf gekregen op basis van de gezinshereniging met hun vader. Ze leven sindsdien samen met hem op Mayotte. De Franse regering pleit voor het EHRM dat hun verzoek onontvankelijk is: de verzoekers zouden geen slachtoffers meer zijn in de zin van artikel 34 van het EVRM. Het EHRM weerlegt dat argument, verwijzend naar de zaak Rooman t. België[1]: de aflevering van de visa is noch een adequaat noch een voldoende herstel van de beweerde schending van artikel 3 EVRM. Ze blijven dus wel slachtoffers en hun verzoek moet ten gronde onderzocht worden.  
 
Willekeurige administratieve verbinding met onbekende volwassene met het oog op een snellere uitwijzing
 
Volgens de Franse regering waren de kinderen wel begeleid door M.A., een volwassene die verklaarde verantwoordelijk voor hen te zijn. Volgens de verzoekers waren ze niet begeleid. Het EHRM noteert dat niet-begeleide kinderen die aan de grens komen de bijstand krijgen van een ad hoc bestuurder onder het Franse recht. Dit is in casu niet gebeurd omdat ze als begeleid werden beschouwd, waardoor zowel hun detentie als hun uitwijzing wettig zou zijn. Volgens het EHRM, moeten de autoriteiten bij de administratieve verbinding van kinderen met een volwassene bijzonder voorzichtig zijn, zeker bij gebrek aan identiteitsdocumenten, om te voorkomen dat ze bij iemand die geen gezag over hen heeft terechtkomen. In casu stelt het EHRM vast dat de autoriteiten de aard van de banden tussen de kinderen Moustahi en M.A. helemaal niet nagekeken hebben terwijl ze verschillende familienamen dragen, ook nadat hun vader zich aan de lokalen van de rijkswacht heeft gemeld. Volgens de NGO’s Cimade, Gisti en LDH en de Franse mensenrechtencommissie CNCDH worden niet-begeleide minderjarigen aankomende in Mayotte vaak op een willekeurige manier administratief verbonden aan een volwassene met het oog op administratieve detentie en uitwijzing naar de Comoren. Die algemene praktijk wordt in casu bevestigd door het feit dat slechts één van de 43 kinderen die op die dag via het schip uitgewezen werden dezelfde naam droeg als de volwassen persoon aan wie hij is verbonden. Het EHRM is er dus van overtuigd dat de verbinding van de twee kinderen met M.A. willekeurig was. De bedoeling was niet het naleven van het belang van het kind maar wel de versnelling van hun uitwijzing naar de Comoren. Ook al is deze vaststelling geen schending van artikel 3 op zich, toch moet men, in het verloop van de beoordeling van de zaak, de kinderen als niet-begeleid beschouwen.     
 
Schending artikel 3 EVRM: ongepaste detentie en gebrek aan beschermende maatregelen bij uitwijzing
 
Het EHRM onderzoekt nadien of de detentie van de niet-begeleide kinderen, toen 3 en 5 jaar, artikel 3 van het EVRM geschonden heeft. Het EHRM herhaalt dat de hoedanigheid van kinderen primeert op hun migratiestatus van vreemdelingen zonder wettig verblijf (§ 54). De twee kinderen van 3 en 5 jaar behoren tot de meest kwetsbare categorie van de maatschappij en de Franse overheid had dus de verplichting om beschermende maatregelen te nemen. Het EHRM noteert dat ze in dezelfde omstandigheden als volwassenen zijn opgesloten, in een tijdelijk detentielokaal naast het commissariaat van de rijkswacht en dat, behalve M.A., geen enkele volwassene aangesteld is om voor hen te zorgen. Dit volstaat voor het EHRM om te besluiten dat de situatie stress, angst en traumatiserende gevolgen heeft voor die kinderen, los van de duur van de detentie. Ook al duurde de detentie  volgens de regering maar 1u45, toch is artikel 3 EVRM geschonden.  
 
Nadien buigt het EHRM zich over de omstandigheden van de uitwijzing. Ook tijdens de reis op de ferry naar de Comoren zijn de kinderen niet-begeleid door een volwassenen met de opdracht voor hen te zorgen, behalve M.A. De Franse autoriteiten hebben geen enkel contact genomen met hun familie of de Comorese autoriteiten om hun opvang te verzekeren. Ze zijn s ’nachts in de Comoren aangekomen zonder dat iemand aanwezig was om hen op te vangen. Ze moesten op de gulheid van een derde (M.A.) die geen banden met hen had rekenen om onderdak te krijgen. Het gebrek aan voorbereiding en omkaderingsmaatregelen van de uitwijzing door de Franse autoriteiten vormt voor het EHRM een flagrant gebrek aan menselijkheid. Het EHRM kwalificeert de nalatigheid van de Franse overheid als onmenselijke behandeling, in strijd met artikel 3 EVRM.  
 
Geen schending artikel 3 EVRM t.a.v. de vader die de gevaarlijke reis had gepland
 
De vader stond machteloos tegenover de opsluiting en uitwijzing van zijn jonge kinderen naar de Comoren. Zijn verklaringen en documenten op het commissariaat om zijn gezinsband te bewijzen zijn genegeerd en de autoriteiten hebben niets ondernomen om dit na te kijken voor het vertrek van de ferry. Zonder de zorgen en het lijden van de vader in twijfel te willen trekken, acht het EHRM echter dat de drempel van de ernst hier niet bereikt is. Hij is zelf verantwoordelijk voor de organisatie van de gevaarlijke reis van zijn kinderen vanuit de Comoren zonder de bijstand van een volwassene. De vervoersomstandigheden van de reis in de ferry naar de Comoren was op dat vlak veilig. Het EHRM houdt ook rekening met de korte duur van de detentie en met de perspectief dat zijn eigen moeder voor de kinderen na hun terugkeer naar de Comoren zou zorgen. Artikel 3 is dus niet geschonden ten aanzien van de vader.     
 
Schending artikel 5§1 en §4 EVRM: geen wettelijke grond voor detentie, geen beroep beschikbaar  
 
Het EHRM noteert ook dat de opsluiting van niet-begeleide minderjarige niet door de Franse wet is voorzien. Er is geen formele beslissing genomen over hun detentie. Ze werden de facto opgesloten samen met M.A. Dit maakt hun detentie kennelijk onwettig volgens het EHRM. Artikel 5§1 is dus geschonden.
 
Door het gebrek aan beslissing en aan een persoon die hun belangen voor het gerecht kon vertegenwoordigen, hadden de kinderen geen beschikbaar beroep om de wettigheid van hun detentie te betwisten. Ook al was de detentie van korte duur (1u45 volgens de regering, 7u30 volgens de verzoekers), toch werd de bescherming van een beschikbaar beroep hen ab initio en definitief ontzegd. Artikel 5§4 is dus ook geschonden.
 
Schending artikel 8 EVRM: geen wettig doel voor de inmenging in het gezinsleven 
 
Volgens het EHRM vormt de detentie van sommige gezinsleden terwijl verwanten van hetzelfde gezin vrij blijven een inmenging in het gezinsleven, en dit los van de duur van de detentie (§112). Als de detentie niet “voorzien door de wet” was, zoals het EHRM al vastgesteld heeft, volstaat dit om de schending van artikel 8 ook vast te stellen. Toch wil het EHRM benadrukken dat de inmenging in het privéleven in deze zaak ook geen wettig doel had. De Franse autoriteiten hebben de kinderen op een willekeurige manier administratief aan M.A. gebonden, zonder de bewijzen van afstamming van de vader na te kijken. Het gebrek aan verificatie op dat vlak was niet gemotiveerd door het naleven van het belang van het kind maar door de uitvoering van de uitwijzing op korte termijn van niet-begeleide minderjarigen. Volgens het EHRM, kan dit geen “wettig doel” zijn in de zin van artikel 8§2 van het EVRM.    
Schending art. 4 Protocol 4 EVRM : geen individueel onderzoek
Het EHRM herhaalt dat staten vreemdelingen die illegaal de grens hebben overgestoken niet onmiddellijk mogen terugsturen, zonder eerst hun individuele situatie te hebben onderzocht. Zonder redelijk en objectief onderzoek van de situatie van elk individu van een groep, is er sprake van een verboden collectieve uitwijzing in de zin van art. 4 Protocol 4. Als een minderjarige begeleid wordt door een volwassene, dan is de vereiste van die bepaling vervult als die volwassene in staat is om argumenten tegen de uitwijzing van allebei kan uiten. In deze zaak laat niets toe te denken dat M.A. de kinderen voldoende kende om eventuele bezwaren tegen hun uitwijzing te kunnen uitleggen. Niets in het dossier toont dat er vragen zijn gesteld aan M.A. over de situatie van de kinderen. Er heeft geen objectief en redelijk onderzoek van hun situatie plaatsgevonden. Artikel 4 van Protocol 4 is dus geschonden.   
 
Geen schending art. 13 juncto 3 EVRM over de praktische modaliteiten van de reis
Volgens het EHRM zijn de praktische modaliteiten van de reis pas een paar uur voor de uitvoering van de terugkeer gekend en vormen zelden – op zich - een schending van artikel 3. Het oordeelt dus dat een beroep dat een schending van artikel 3 EVRM inroept, enkel gericht op de praktische modaliteiten van de reis, niet opschortend hoeft te zijn. De staten hebben wel de verplichting om die modaliteiten te organiseren zodat ze artikel 3 niet schenden, met bijzondere aandacht voor kwetsbaren en minderjarigen. Maar artikel 13 EVRM vereist geen automatisch schorsend beroep, volgens het EHRM. Die bepaling is dus niet geschonden.
 
Schending art. 13 juncto 8 en art. 4 Protocol 4 EVRM: geen gerechtelijk onderzoek mogelijk door het snelle uitwijzingsproces
 
Mohamed Moustahi heeft de administratieve rechtbank heel snel gevat, minder dan 4 uur na de uitwijzingsbeslissing waarop de namen van zijn kinderen ingeschreven waren. Toch vertrok de ferry al dezelfde dag om 16u30. Volgens het EHRM maakt zo een snel uitwijzingsproces elke gerechtelijke controle praktisch onmogelijk. Los van het al dan niet schorsend karakter van het beroep, vereist artikel 13 EVRM dat de tussenkomst van de rechter reëel is. De verzoeker heeft geen argumenten over zijn gezinsleven of het verbod op collectieve uitwijzing kunnen laten onderzoeken. Het EHRM besluit daardoor dat art. 13 EVRM (recht op daadwerkelijk rechtsmiddel) geschonden is.


[1] EHRM (GK) 31 januari 2019, nr. 18052/11, Rooman t. België.