Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 18339/19 - 27-09-2022

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM dat er geen schending is van artikel 8 EVRM voor de uitzetting van een Nigeriaanse man, met een vrouw en kinderen in het Verenigd Koninkrijk. Het EHRM oordeelt in casu dat de kracht van het gezins- en privéleven van verzoeker in het Verenigd Koninkrijk niet opweegt tegen het algemeen belang van zijn uitzetting, volgend op een veroordeling voor zware fraude.
 
Feiten: uitzetting na veroordeling wegens ernstige fraude, ondanks gezinsleven in Verenigd Koninkrijk
 
De verzoeker, Junior Otite, is een Nigeriaans staatsburger, die sinds 2003 in het Verenigd Koninkrijk woont, als echtgenoot van een gevestigde persoon. Zijn echtgenote, eveneens van Nigeriaanse afkomst, is in het Verenigd Koninkrijk geboren en is Brits staatsburger, evenals hun drie kinderen, geboren in 2003, 2005 en 2010. In september 2004 bekomt verzoeker een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Een verzoek om naturalisatie tot Brits staatsburger wordt in 2013 echter afgewezen wegens een strafblad voor het afleggen van een valse verklaring, waarvoor hij een voorwaardelijke straf heeft gekregen. Na een nieuwe veroordeling ontvangt hij in oktober 2015 een beslissing tot uitzetting. Ditmaal was hij veroordeeld voor twee samenzweringen tot het vervaardigen of leveren van voorwerpen voor gebruik bij fraude. Hij zou gedurende vier jaar een fabriek hebben geëxploiteerd die documenten produceerde om frauduleuze handelingen mogelijk te maken, waarbij vele slachtoffers en aanzienlijke bedragen betrokken waren.
 
Zijn beroep tegen de uitzettingsbeslissing werd verworpen.  De rechter in beroep concludeerde dat de gevolgen voor zijn vrouw en kinderen niet "onnodig hard" zouden zijn en er geen "zeer dwingende omstandigheden" waren die opwegen tegen het algemeen belang van zijn uitzetting. Dit in tegenstelling tot de lagere rechtbank die aanvankelijk had geoordeeld dat zijn uitzetting waarschijnlijk schadelijke gevolgen zou hebben voor zijn kinderen en zou leiden tot een aanzienlijke verslechtering van de geestelijke toestand van zijn vrouw.
 
De verzoeker klaagt aan dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met zijn recht op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven (artikel 8 EVRM) en dat het definitieve nationale besluit niet voldeed aan de door de rechtspraak van het EHRM vereiste afweging.
 
EHRM: gevolgen voor gezinsleven van verzoeker wegen niet op tegen openbaar belang bij uitzetting
 
Aangezien het bevel tot uitzetting, volgens het EHRM, een wettelijke grondslag heeft en gericht is op het voorkomen van wanorde en criminaliteit, moet het EHRM in de eerste plaats nagaan of het een juist evenwicht vormt tussen Otite's rechten uit hoofde van het EVRM enerzijds en de belangen van de gemeenschap anderzijds. Het EHRM stelt vast dat het Upper Tribunal de feiten van de zaak grondig heeft onderzocht en de ernst van verzoekers misdrijf heeft afgewogen tegen de waarschijnlijke gevolgen voor zijn gezins- en privéleven. Daarbij heeft het rekening gehouden met veel van de criteria die het EHRM in zijn rechtspraak heeft ontwikkeld, waaronder de aard en de ernst van het gepleegde strafbare feit, zijn gezinssituatie en de mogelijke gevolgen van zijn uitzetting voor zijn vrouw en kinderen.
 
Het Upper Tribunal heeft echter geen rekening gehouden met de moeilijkheden die zijn vrouw en kinderen zouden kunnen ondervinden indien zij met hem naar Nigeria zouden terugkeren naar Nigeria. Bovendien voerde het de afweging uitsluitend in het kader van de immigratieregels, om te bepalen of de gevolgen van de uitzetting van Otite voor zijn gezin "te zwaar" zouden zijn en of er "zeer dwingende omstandigheden" waren die konden opwegen tegen het algemeen belang van zijn uitzetting. Het heeft zich daarbij niet gebaseerd op de rechtspraak van het EHRM.
 
Aangezien het Upper Tribunal de door de rechtspraak van het EHRM vereiste afweging niet had gemaakt, maakt het EHRM zelf die afweging. Daarbij heeft het geoordeeld dat de door Otite gepleegde fraude ernstig is en dat meerdere veroordelingen wegens fraude zwaarder wogen dan de belangen van een migrant die pas als volwassene in het land is aangekomen. Hij pleegde vier jaar lang strafrechtelijke feiten waarbij hij een groot aantal slachtoffers maakte en waarbij aanzienlijke bedragen betrokken waren. Bovendien heeft de verzoeker noch de ernst van zijn misdrijf, noch de impact en gevolgen ervan voor de slachtoffers erkend. Er bestond dus het risico dat hij zou recidiveren.
 
Het EHRM erkent dat bij alle beslissingen betreffende kinderen het belang van die kinderen zwaar moet wegen, maar wanneer een dader wordt uitgezet als gevolg van een strafbaar feit, dan is dat een beslissing die in de eerste plaats hemzelf aangaat. Het EHRM aanvaardt dat de belangen van de familie door andere factoren kunnen worden overstemd, waaronder de ernst van het misdrijf. Hoewel de uitzetting van de heer Otite ongetwijfeld moeilijk zou zijn voor zijn vrouw en kinderen, was er niets dat erop wees dat zij zijn steun absoluut nodig hadden. Zijn kinderen waren intussen 19, 17 en 12 jaar oud. Zijn oudste dochter had diabetes type 1, maar er was niet aangetoond dat zijn aanwezigheid in het VK belangrijk was voor haar lichamelijk welzijn. Volgens het bewijsmateriaal voor het Upper Tribunal, hadden de kinderen geen contact met hem gehad toen hij in de gevangenis zat en, daarna, toen hij in vreemdelingendetentie zat. De familie, die zijn langdurige afwezigheid – volgens het EHRM - reeds had verwerkt, had banden in de gemeenschap en zou een ondersteunend netwerk hebben in geval van zijn uitzetting. Bovendien, zou zijn familie ook naar Nigeria kunnen terugkeren aangezien zijn vrouw van Nigeriaanse afkomst is en zijn kinderen ook recht hebben op het Nigeriaanse staatsburgerschap.  Tot slot heeft hij Nigeria pas op 31-jarige leeftijd verlaten en is het waarschijnlijk dat hij daar familiale, sociale, culturele en taalkundige banden heeft.
 
Alles welbeschouwd concludeert het EHRM dat de kracht van het gezins- en privéleven van verzoeker in het Verenigd Koninkrijk niet opweegt tegen het algemeen belang van zijn uitzetting. Het EHRM oordeelde, met vijf stemmen tegen twee, dat de uitzetting van Otite geen schending van artikel 8 EVRM oplevert.
 
Afwijkende opinie van rechters Guerra Martins and Motoc
 
Rechter Guerra Martins, bijgetreden door rechter Motoc, meent dat de uitzetting, ondanks de ernst van de strafbare feiten wel in strijd zou zijn met artikel 8 EVRM. Zoals in het arrest wordt opgemerkt, is de belangrijkste juridische vraag die in deze zaak moet worden beoordeeld, of de uitzetting van verzoeker een onevenredige inbreuk zou vormen op zijn recht op eerbiediging van zijn privé- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
 
Het EHRM verwijst in dit verband naar de vaste rechtspraak volgens dewelke artikel 8 EVRM weliswaar geen absoluut recht is om niet te worden uitgezet, maar zijn er omstandigheden waarin de uitzetting van een vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM oplevert.
 
De hogere rechtbank vernietigde de beslissing van de lagere rechtbank die van oordeel was dat verzoekers uitzetting te hard zou zijn en dat er zeer zwaarwegende omstandigheden bestonden die de noodzaak van zijn uitzetting terzijde zouden schuiven. Ondanks het feit dat de hogere rechtbank heeft getracht zijn redenering te baseren op bepaalde criteria die het EHRM in zijn rechtspraak heeft ontwikkeld (zelfs zonder ernaar te verwijzen), heeft het naar de mening van rechter Guerra Martins geen billijk evenwicht tot stand gebracht tussen de betrokken belangen, en zijn er sterke redenen voor het EHRM om zijn eigen beoordeling in de plaats te stellen van die van de nationale rechter.
 
Anders dan de meerderheid is rechter Guerra Martins, gevolgd door Motoc, van mening dat de hogere rechtbank geen juist evenwicht heeft gevonden tussen de algemene en de particuliere belangen door zonder voldoende motivering een van de meest relevante criteria die het EHRM heeft vastgesteld, namelijk het belang en het welzijn van de kinderen, te onderschatten. Bij de beoordeling van de aard van de relatie tussen de vader en de kinderen heeft het EHRM weliswaar erkend dat er contact tussen hen bestond, maar heeft het duidelijk overschat dat de kinderen de vader tijdens zijn opsluiting niet hadden bezocht. Dit feit had niet doorslaggevend mogen zijn omdat er vele redenen zijn die dit hadden kunnen rechtvaardigen, waaronder de bescherming van het welzijn van de kinderen.