Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 23707/15 - 28-02-2017

Samenvatting

Het EHRM verklaart het verzoekschrift van een Congolese man die opgesloten werd met het oog op verwijdering onontvankelijk. Zijn vriendin was zwanger van hun kind. Toch meent het EHRM dat er geen sprake is van een schending van het recht op gezinsleven omdat hij wist dat het behouden van deze relatie in België onzeker was door zijn migratiestatuut. Ook de detentie van de heer is volgens het EHRM niet onwettig.
 
Feiten  
 
Bij zijn aankomst in 2010 in België heeft Dhr. Muzamba Oyam, een Congolese man, zowel een asielaanvraag als een verblijfsaanvraag als partner van een Belgische vrouw ingediend. Beide aanvragen werden afgewezen. De bevelen om het grondgebied te verlaten (BGV) die hij krijgt blijven zonder gevolg. Intussen heeft hij een relatie met een andere Belgische vrouw die zwanger wordt. In augustus 2014 houdt de politie de verzoeker aan. Op dat moment wordt hem een nieuw BGV met vasthouding in een gesloten centrum en een inreisverbod van twee jaar betekend. De RVV verwerpt het schorsingsberoep in uiterst dringend noodzakelijkheid (UDN) tegen het BGV.
 
De Raadkamer beveelt echter de vrijlating op basis van een medisch attest waaruit blijkt dat de zwangerschap van zijn Belgische partner moeilijk verloopt en dat hij haar bij verschillende medische consultaties heeft begeleid. De Belgische staat gaat echter in beroep en haalt haar gelijk. De man blijft opgesloten in het gesloten centrum van Brugge. Zijn detentie wordt nadien door de KI bevestigd. Toch werd hij op de datum van de bevalling in november 2014 door de administratie vrijgelaten. Na erkenning van het kind dient Dhr. Muzamba een verblijfaanvraag in hoedanigheid van vader van Belgisch kind in. Deze aanvraag werd niet in overweging genomen omdat zijn inreisverbod nog geldig is.
 
Voor het Europees Hof voor de Rechten van de Mens beweert de verzoeker dat zijn detentie onrechtmatig was en zijn recht op vrijheid (art. 5 van het EVRM) en recht op gezinsleven (art. 8 van het EVRM) werden geschonden.
 
Argumenten kennelijk ongegrond: verzoek onontvankelijk
 
Het EHRM beschouwt de argumenten van verzoeker kennelijk ongegrond en verklaart het verzoekschrift onontvankelijk. Volgens het EHRM was de detentie van dhr. Muzamba rechtmatig en de noodzakelijkheid ervan is op een adequate manier door de Belgische rechtbanken onderzocht en bevestigd.
 
Het EHRM oordeelt dat de verwijderingsperspectieven realistisch zijn en dat de duur van de detentie (2 maanden en 19 dagen) niet onevenredig was. Het EHRM voegt toe dat geen alternatieve maatregelen redelijkerwijze konden toegepast worden omdat de verzoeker zelf had toegegeven dat hij in België wou blijven. Van een schending van artikel 5 van het EVRM is er dus geen sprake volgens het EHRM. Dezelfde conclusie wordt getrokken wat het recht op gezinsleven (artikel 8 EVRM) betreft. Toen de verzoeker zijn relatie met zijn Belgische partner begonnen is wist hij dat het behouden van deze relatie in België onzeker was door zijn migratiestatuut. Op dat vlak volgt het EHRM in casu de redenering van de RVV. Bovendien beslist het EHRM dat de detentie van verzoeker niet heeft belet dat zijn partner van een medisch opvolging kon genieten noch dat ze contacten met elkaar konden onderhouden.