Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 19951/16 - 21-02-2019

Samenvatting

In deze zaak veroordeelt het EHRM Griekenland voor de detentie van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV) in politiekantoren. Het EHRM acht deze vasthouding onrechtmatig en de omstandigheden strijdig met artikel 3 EVRM. De verzoekers kregen een schadevergoeding van 4000 euro elk toegekend. Het UNHCR, het AIRE-centre, ECRE, Vluchtelingenwerk Nederland en de ICJ kwamen tussen in deze zaak.
 
Feiten: 9 NBMV vastgehouden in Griekse politiekantoren
 
Negen NBMV tussen de 14-17 jaar komen begin 2016 aan in Griekenland, met de bedoeling verder te reizen in de Europese Unie. Ze worden opgepakt en als preventie maatregel (“protective custody”) opgesloten in politiekantoren in het noorden van Griekenland, tussen de 21 en 33 dagen. Ze klagen de overbevolking in hun cellen aan, een gebrek aan verwarming, ventilatie en verlichting, en de slechte kwaliteit van het eten. Ze mochten niet naar buiten voor een wandeling en haalden aan dat ze in vuile lakens op de vloer sliepen.
 
Ze werden vervolgens overgebracht naar het Diavata open opvangcentrum, dat sinds april 2016 een veilige zone heeft voor niet-begeleide minderjarigen, en wordt gerund door de NGO ARSIS. Ze werden later overgeplaatst naar een speciale voorziening voor niet-begeleide minderjarigen.
 
Verzoekers klagen voor het EHRM de omstandigheden van hun detentie aan. De openbare aanklager schortte hun klacht op nadat hij drie volwassenen had ondervraagd die ook in de betrokken stations waren aangehouden. Twee van de aanvragers klaagden ook over mishandeling bij de politie van het Kilkis station. De strafrechtelijke en tuchtrechtelijke procedures die in dat verband zijn gevoerd, zijn stopgezet in 2017.
 
Schending artikel 3 EVRM voor de detentie in de politiestations
 
In zijn analyse of de jongeren werden blootgesteld aan onmenselijke en vernederende behandeling kijkt het EHRM naar de verschillende omstandigheden.
 
Wat betreft de vasthouding in het politiestation oordeelt het EHRM dat artikel 3 EVRM werd geschonden. Door het gebrek aan een buitenruimte voor sport en wandeling, geen catering, geen radio, televisie of communicatie met de buitenwereld konden de gevangenen zich eenzaam voelen. De omstandigheden zijn ook niet geschikt voor langere periodes van detentie. De impact op minderjarigen van dergelijke omstandigheden is des te zwaarder.
Het EHRM wijst ook op het CPT-verslag van 26 september 2017, dat stelt dat het een onaanvaardbare praktijk is om niet-begeleide of gescheiden minderjarigen zonder psychologische of sociale bijstand gedurende enkele dagen of zelfs weken vast te houden voor "preventieve" doeleinden.
 
Het EHRM acht de omstandigheden in het Diavata opvangcentrum niet strijdig met artikel 3 EVRM. De jongeren konden er vrij in-en-uit bewegen,  en er was na de overbevolking van het centrum ook een speciale zone voor NBMV gecreëerd. Het EHRM merkt ook dat het UNHCR in zijn interventie aan het EHRM geen melding heeft gemaakt van deze ‘veilige zones’ binnen het centrum van Diavata (en andere).
 
Het EHRM oordeelt dat de klacht over de mishandeling door de politie van het Kilkis station, kennelijk ongegrond was omdat de twee verzoekers dit niet voldoende konden aantonen.
 
Schending artikel 13 EVRM: recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
 
Het EHRM oordeelt dat het beroep bij de openbare aanklager geen daadwerkelijk rechtsmiddel was voor de verzoekers, noch voor de transfer naar het Diavata-centrum, noch voor aanvechten van de detentie-omstandigheden. Het rapport opgesteld in het kader van de binnenlandse procedure vermeldde niet wat de duurtijd was van de “preventieve hechtenis”, terwijl dit wel vereist is. De verzoekers en de NGO die hen ondersteunde waren dus niet in kennis gesteld van de duurtijd van de maatregel en waren dus niet in staat dit aan de openbare aanklager te melden. Het duurde dan ook meerdere dagen vooraleer de verzoekers realiseerden dat de maatregel langer aanhield dan redelijk was. Bovendien klasseerde de openbare aanklager - meer dan zes maanden nadat ze een strafrechtelijke klacht hadden ingediend – hun klacht over de detentieomstandigheden. Hij klasseerde dit nadat hij drie volwassenen had gehoord die in hetzelfde kantoor werden vastgehouden.
 
Schending artikel 5 § 1: detentie van minderjarigen in politiekantoor is niet rechtmatig
 
Het EHRM stelt dat de vasthouding aan de grens in de politiekantoren gekwalificeerd kan worden als vrijheidsberoving. De overheid had daarvoor de wetgeving rond “preventieve hechtenis” toegepast.  Die wetgeving is echter niet bedoeld voor minderjarigen, en gelet op het feit dat er geen tijdslimiet is voorzien, zou de detentie van minderjarigen hierdoor aanzienlijk verlengd kunnen worden. Dit was des te problematischer omdat de minderjarigen in een politiekantoor werden vastgehouden waar de omstandigheden niet geschikt zijn voor langdurige detentie. De wet bepaalt bovendien dat de overheid de detentie van minderjarigen moet vermijden, en dat NBMV enkel hun worden vastgehouden als uiterste maatregel en voor een zo kort mogelijke termijn.
 
Het EHRM grijpt terug naar artikel 3 van het VN-Kinderrechtenverdrag dat de overheid verplicht het belang van het kind in overweging te nemen, in de beslissingen die hen aangaan. In een eerder arrest tegen Griekenland  (EHRM 5 april 2011, nr. 8687/08, Rahimi t. Griekenland, §§108-110) heeft het EHRM reeds benadrukt dat de nationale autoriteiten het belang van het kind niet in overweging hadden genomen. Bovendien had de overheid ook niet onderzocht of de vasthouding in de politiekantoren een uiterste maatregel was geweest, en of er geen minder dwingende maatregelen mogelijk waren. Het EHRM stelt dat deze overwegingen mutatis mutandis relevant zijn in de onderhavige zaak. In dit verband merkt zij op dat de regering niet uitlegt waarom de autoriteiten de verzoekers vasthielden in de politiekantoren, vernederende omstandigheden, en niet in andere plaatsen van tijdelijke huisvesting, zoals was bepleit door de Ombudsman in zijn brief van 30 maart 2016 aan de betrokken ministers. Het argument van de regering dat de Axioupoli-grenswachtpost en het politiebureau van Axioupoli uitsluitend bestemd waren voor minderjarigen en geen volwassen gedetineerden huisvestte, verandert niets aan die realiteit.
 
In het licht van het voorgaande concludeert het EHRM dat de detentie van verzoekers niet "rechtmatig" was in de zin van artikel 5, § 1 EHRM en dat er sprake is van een overtreding van deze bepaling.
 
Schending artikel 5 § 4
 
Het EHRM stelt vast dat de “preventieve hechtenis” in de politiestations voor een lange periode kon aanhouden, waardoor advocaten van NGO’s hen niet konden identificeren en de detentiemaatregel niet tijdig konden aanvechten. De verzoekers brachten verschillende weken door in deze cellen, vooraleer ze werden doorverwezen naar opvangcentra voor NBMV. Bovendien had de openbare aanklager van de Strafrechtbank van Kilkis, die fungeerde als hun statutaire voogd, hen niet in contact gebracht met een advocaat. Hij had ook geen beroep ingediend in hun naam om spoedig de detentie te beëindigen en hen door te verwijzen naar aangepaste opvangcentra. Ze hadden officieel ook niet de status van ‘gedetineerde’ gekregen, waardoor zij zich daartegen ook niet konden richten tot de administratieve rechtbank. Het EHRM meent dat artikel 5 § 4 eveneens werd geschonden.