Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 68377/17 et 530/18 - 28-02-2020

Samenvatting

In deze zaak oordeelt het EHRM dat een uitwijzing van twee Sikh-families naar Afghanistan geen schending zou uitmaken van artikel 3 EVRM. Het EHRM erkent dat de Sikh minderheid in Afghanistan slachtoffer is van discriminatie, maar niet van die aard dat de Sikhs als groep aan een systematische situatie van mishandeling worden blootgesteld.UNHCR en Defence for Children Nederland kwamen tussen in deze zaak.
Feiten: twee Sikh-families moeten na afgewezen asielaanvragen terug naar Afghanistan
De verzoekers in deze zaak zijn twee Sikh-families die vanuit Afghanistan naar Nederland zijn gevlucht, omwille van geweldplegingen en bedreigingen die zij van derden ondervonden omdat ze Sikhs zijn. Hun asielaanvragen werden afgewezen wegens een gebrek aan geloofwaardigheid. Ook een tweede asielaanvraag werd afgewezen, omdat onder meer uit landenrapporten bleek dat mensen in de situatie zoals de verzoekers geen bijzonder of concreet risico zouden lopen voor hun leven of veiligheid als zij zouden terugkeren naar Afghanistan. De verzoekers halen voor het EHRM aan dat een uitzetting naar Afghanistan artikel 2 en 3 EVRM zou schenden.
EHRM: Uitzetting levert geen concreet risico van een art. 3 EVRM-schending op.
Vooreerst herhaalt het EHRM zijn eerdere rechtspraak dat de algehele situatie in Afghanistan, in het bijzonder Kaboel, niet zodanig ernstig is dat de uitzetting in het geheel niet aanvaardbaar zou zijn.Het stelt echter wel dat het voor bepaalde minderheden anders kan zijn. Het EHRM onderzoekt vervolgens of Sikhs in Afghanistan systematisch aan geweld of vervolging worden onderworpen.De Nederlandse asielinstanties oordeelden dat dit niet zo is. Ze baseerden zich daarvoor op internationale rapporten en andere bronnen.
Het EHRM stelt dat die rapporten aantonen dat de situatie van de Sikhs in Afghanistan in algemene zin zorgelijk is, in die zin dat er rapporten zijn over discriminatie, politiegeweld, intolerantie en intimidatie. De autoriteiten bieden ook enige bescherming aan deze groep.Het EHRM oordeelt dat de Sikhs als groep niet aan een systematische situatie van mishandeling worden blootgesteld.
Vervolgens kijkt het EHRM naar de individuele situatie van de verzoekers en of deze bijzondere risico’s meebrengen. In dat opzicht stelt het EHRM dat de verzoekers nietaannemelijk hebben kunnen maken dat zij slachtoffer van geweld zijn geworden.Het EHRM verwijst naar de zorgvuldigheid van de nationale procedure en dat de nationale autoriteiten beter in staat zijn om zo’n beoordeling te maken dan het EHRM. De verzoekers hebben niet aangetoond dat zij aan concreet geweld werden blootgesteld. Dit neemt echter niet weg dat dit zich nog in de toekomst kunnen voordien. De risico’s die verzoekers echter hebben aangehaald, hebben vooral betrekking op het feit dat de kinderen in Kaboel niet naar school zouden kunnen gaan, dat ze geen huisvesting zouden hebben en dat ze werkloos zouden zijn.
Het EHRM stelt vast dat de nationale beoordeling geen ruimte liet voor een volledige beoordeling in het licht van art. 3 EVRM van de risico’s van verzoekers in hun individuele situatie. De asielinstanties beoordeelden slechts hun situatie als leden van de groep van Sikhs als geheel. Toch concludeert het EHRM dat zelfs indien de nationale autoriteiten, ook dit hadden kunnen beoordelen, ze niet tot de conclusie hadden hoeven komen dat er risico in het kader van artikel 3 EVRM was geweest. De verzoekers halen immers problemen aan van een overwegend humanitaire aard die niet ernstig genoeg zijn om de drempel van ernst van art. 3 EVRM te overschrijden.
Het EHRM concludeert dan ook dat er geen schending van artikel 3 EVRM zou zijn wanneer de families naar Afghanistan zouden worden uitgezet.