Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 44095/14 - 29-10-2015

Samenvatting

In een arrest van 29 oktober 2015 oordeelt het Hof dat een gedwongen terugkeer naar China, waar de verzoeker de doodstraf riskeert strijdig is met artikel 2 EVRM. Daarnaast veroordeelt het Hof Rusland eveneens voor eenzame opsluiting en opsluiting in mensonterende omstandigheden.
 
Feiten: risico op doodstraf bij uitlevering naar China en vernederende detentieomstandigheden
 
Verzoeker werd in 2014 in Sint-Petersburg (Rusland) aangehouden op basis van een aanhoudingsbevel (en een Interpol bericht) van de Chinese autoriteiten wegens de moord op een Chinese politieman in 1996. Zijn Russische paspoort werd in beslag genomen door de Russische autoriteiten die hem als een Chinese staatsburger beschouwen. China heeft de procedure voor een officiële uitlevering van verzoeker door Rusland niet gerespecteerd (de termijn om zijn uitlevering te vragen was verstreken). De Russische autoriteiten hebben dan een administratief uitwijzingsbevel genomen. Ondanks de formele beslissing tot vrijlating door de procureur is verzoeker in detentie gebleven. Verzoeker vreest de doodstraf als hij naar China wordt uitgewezen. Hij klaagt ook over de slechte detentieomstandigheden zowel in het politiekantoor als in het gesloten centrum. Na uitputting van interne beroepen, roept hij de schending van artikel 2 (recht op leven) en 3 (verbod op foltering) van het EVRM i.v.m. het risico op doodstraf en artikel 3 i.v.m. de slechte detentieomstandigheden.
Gedwongen uitwijzing naar China schendt artikels 2 en 3 van het EVRM
 
Artikel 2 van het EVRM, ondertekend in 1950, beschermt het recht op leven maar laat Staten toe om de doodstraf uit te voeren. Het Protocol nr. 6 van 24 april 1983 schaft de doodstraf af maar enkel in tijd van vrede en het Protocol nr. 13 van 3 mei 2002 zorgt uiteindelijk voor een absoluut doodstrafverbod ten alle tijden (ook in tijd van oorlog en noodtoestand). Rusland heeft die Protocollen niet geratificeerd (het Protocol nr. 6 is wel ondertekend maar niet geratificeerd). Uit de staatspraktijk blijkt dat artikel 2 van het EVRM moet gelezen worden als een absoluut verbod op de doodstraf (zie arrest Al-Saadoon en Mufdhi t. V.K. 2 maart 2010). Zo beslist het Hof dat het doodstrafverbod van toepassing is ten aanzien van Rusland. Dit omdat de Russische staat een de facto moratorium op de doodstraf heeft genomen, dat de jure door het Russische grondwettelijk Hof is bevestigd. En ook omdat de doodstraf een onmenselijke en vernederende behandeling op basis van artikel 3 van het EVRM vormt. Het risico op doodstraf bij uitwijzing naar China wordt niet betwist door Rusland. De Russische regering pleit dat de uitwijzing een dergelijk risico niet impliceert omdat verzoeker naar een ander land zou kunnen gaan. Het Hof is daarvan niet overtuigd. Gezien dat het Russische paspoort van verzoeker in beslag werd genomen, is er geen andere optie dan een gedwongen terugkeer naar China als gevolg van de het bevel van de Russische autoriteiten. Zo’n gedwongen terugkeer naar China zou zowel artikel 2 als artikel 3 van het EVRM schenden.
Eenzame opsluiting zonder noodzakelijkheid en proportionaliteit schendt artikel 3 van het EVRM
 
De verzoeker werd gedurende meer dan 4 maanden onder het strikt regime van eenzame opsluiting in een gesloten centrum voor vreemdelingen geplaatst. Hij had bijna geen toegang tot de buitenwereld (geen pers, geen TV, geen GSM, enkel vier bezoeken van een halfuur met zijn vrouw over de 4 maanden, soms wandeling maar altijd alleen…). Volgens het Hof mogen de autoriteiten de eenzame opsluiting beslissen enkel na onderzoek van alle relevante elementen van de situatie van de gedetineerde. Ze moeten ook procedurele waarborgen voorzien om willekeur te vermijden. Zo moeten de autoriteiten het gedrag en omstandigheden van de betrokkene persoon nauw onderzoeken en de proportionaliteit van de genomen maatregel rechtvaardigen. Dit moet gebeuren via een met redenen omklede beslissing. De motivering van de beslissing moet uitgebreider zijn als de maatregel verlengd wordt. In casu is er geen enkel onderzoek gebeurd om de proportionaliteit van de beslissing te rechtvaardigen. De fysieke en psychologische gevolgen van dat strikte regime op de verzoeker werden ook niet onderzocht en geen enkele procedurele waarborgen waren aangeboden. De eenzame opsluiting wordt dus in casu als onmenselijke en vernederende behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM gekwalificeerd.       
Opsluiting van twee dagen in slecht uitgerust politiecel schendt artikel 3 van het EVRM
Tussen de aanhouding en de transfer naar het gesloten centrum werd verzoeker gedurende twee dagen in de cel van een politiecommissariaat opgesloten. Die cellen in Rusland zijn geschikt voor administratieve aanhoudingen van korte termijn (3 uur maximum). Er is geen bed of stoel of tafel, geen toilet, geen kraan. Er is ook geen toegang tot frisse lucht of daglicht. Verzoeker beweert dat hij niet kon eten, wat door de Russische regering werd betwist. Het Hof merkt op dat geen enkele nationale bepaling de politie verplicht om voeding en water aan de opgesloten persoon te verzorgen. De mogelijkheid om voeding via familieleden te laten komen kan dat zware gebrek niet dekken volgens het Hof. Rekening houdend met al die elementen, beslist het Hof dat die omstandigheden veel erger waren dan het onvermijdelijke normale niveau van pijn dat men moet ondergaan bij elke opsluitingssituatie. Het Hof stelt dus hier opnieuw een schending van artikel 3 van het EVRM.