Europees Hof voor de Rechten van de Mens - 38030/12 - 21-09-2016

Samenvatting

In een beslissing van 21 september 2016 besluit de Grote kamer van het EHRM een zaak van de rol te schrappen omdat Duitsland een uitstel van verwijdering had toegekend aan de verzoekster. Het EHRM oordeelt dat mevrouw bij een eventueel nieuw bevel opnieuw alle beroepen kan indienen en zich indien nodig ook opnieuw tot het EHRM kan richten.
 
Feiten: uitwijzing van schizofrene vrouw naar Pakistan
 
Deze zaak gaat over de voorgenomen uitwijzing van mevrouw Farida Khan, een mentaal zieke vrouw uit Pakistan. Na 20 jaar in Duitsland werd ze in 2005 overvallen door een acute psychose en maakte ze zich schuldig aan doodslag. Het Duitse gerecht stelde vast dat het misdrijf werd gepleegd in een staat van gebrekkige mentale capaciteit (ontoerekeningsvatbaarheid). De vrouw werd gediagnosticeerd met schizofrenie en verplicht opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. In 2009 bevalen de Duitse autoriteiten de uitwijzing van de vrouw omdat ze als een gevaar voor de openbare veiligheid werd beschouwd. Het uitwijzingsbevel werd evenwel nooit uitgevoerd. Na een aanbeveling in een medisch rapport werd de vrouw in 2011 voorwaardelijk vrijgelaten uit het ziekenhuis, waarna ze bleef doorwerken, evenwichtig gedrag vertoonde en regelmatig contact had met haar zoon.
 
Eerst arrest van het EHRM: geen schending van artikel 8 EVRM
In een arrest van 23 april 2015 besliste het EHRM dat de uitwijzing van mevrouw Khan geen schending van artikel 8 EVRM zou uitmaken.[1] Het EHRM had het standpunt van het Duitse gerecht gevolgd, dat o. m. op de volgende elementen gebaseerd was: het risico op herhaling, de verzoekster was niet goed geïntegreerd in de Duitse samenleving aangezien ze geen Duits sprak, ze had slechts beperkt contact met haar vroegere echtgenoot en met haar meerderjarige zoon, en ze was nog steeds vertrouwd met de Pakistaanse cultuur. Het EHRM erkende dat mevrouw Khan in een eerder moeilijke omgeving zou terechtkomen in Pakistan, maar was van mening dat dit geen voldoende groot obstakel vormde voor haar terugkeer, in het bijzonder omdat ze een gevaar vormt voor de openbare veiligheid in Duitsland. In een afwijkende opinie had rechter Zupančič het gevaar gerelativeerd gelet op het goed gedrag van de verzoekster tot 11 jaar na de gepleegde feiten.  
 
Grote kamer: schrapping van de rol
 
Op verzoek van mevrouw Khan is de zaak door de Grote kamer van het EHRM heronderzocht. In de loop van de procedure voor de Grote kamer heeft de Duitse regering aan het EHRM gemeld dat de verzoekster niet op basis van het oorspronkelijk bevel zou verwijderd worden. Een nieuw bevel zou niet genomen worden zonder rekening te houden met de afgelopen tijd sinds het bevel van 2009 en ook niet zonder een volledig medisch onderzoek waaruit zou blijken dat een verwijdering naar Pakistan geen levensrisico met zich meebrengt. Het EHRM beschouwt dit als voldoende garanties om de zaak van de rol te schrappen op basis van artikel 37 EVRM. Voor het EHRM, maakt het niet uit dat mevrouw Khan over geen verblijfstitel beschikt maar enkel over een uitstel van verwijdering (een Duitse Duldung). Het volstaat dat het huidige bevel niet meer kan uitgevoerd worden. Bij een eventuele nieuw bevel kan ze opnieuw alle beroepen indienen en eventueel ook het EHRM vatten.
 
Op één uitzondering na, beslissen de rechters de zaak van de rol te schrappen, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel. Ze zien in casu geen bijzondere omstandigheden i.v. m. mensenrechten om de zaak te blijven onderzoeken omdat de besproken elementen feitelijk zijn en te nauw aan de specifieke situatie van de verzoekster zijn gebonden. Rechter Sajó vindt in zijn afwijkende opinie dat de subsidiariteit de schrapping van deze zaak niet kan rechtvaardigen en vraagt zich af of een gedoogd statuut (Duldung) voor een mentaal gehandicapte persoon zoals de verzoekster al dan niet verenigbaar is met het EVRM.


[1] zie T vreemd., 2015/3, 215-216.