Grondwettelijk Hof - 35/2015 - 12-03-2015

Samenvatting

B.9. De rust der families en de rechtszekerheid van de familiale banden, enerzijds, en het belang van het kind, anderzijds, zijn legitieme doelstellingen waarvan de wetgever kan uitgaan om een onbeperkte mogelijkheid tot betwisting van de erkenning van het vaderschap te verhinderen. In dat opzicht is het pertinent om de biologische werkelijkheid niet a priori te laten prevaleren op de socioaffectieve werkelijkheid van het vaderschap.
 
B.10. Door het bezit van staat als absolute grond van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot betwisting van de erkenning van het vaderschap in te stellen, heeft de wetgever de socioaffectieve werkelijkheid van het vaderschap evenwel steeds laten prevaleren op de biologische werkelijkheid. Door die absolute grond van niet-ontvankelijkheid wordt de man die het kind heeft erkend en die op het ogenblik van de erkenning niet wist dat hij niet de biologische vader was, op absolute wijze uitgesloten van de mogelijkheid om zijn erkenning van het vaderschap te betwisten.
 
Aldus bestaat voor de rechter geen enkele mogelijkheid om rekening te houden met de belangen van alle betrokken partijen.
 
Een dergelijke maatregel is onevenredig met de door de wetgever nagestreefde, legitieme doelstellingen. De in het geding zijnde bepaling is derhalve niet bestaanbaar met artikel 22 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens.