Grondwettelijk Hof - 132/2008 - 1-09-2008

Samenvatting

Aan artikel 14, § 1, 3°, kan niet worden verweten de rechthebbenden van het leefloon het hoogste bedrag te ontzeggen wanneer zij samenwonen met een echtgenoot (aan wie het leefloon niet kan worden toegekend) maar geen ongehuwd minderjarig kind ten laste hebben, terwijl echtgenoten die geen ongehuwd minderjarig kind ten laste hebben, wanneer beiden aan de voorwaarden voldoen, alletwee het in artikel 14, § 1, 1°, bepaalde leefloon kunnen genieten en aldus samen een gecumuleerd bedrag gelijk aan het hoogste bedrag bepaald in artikel 14, § 1, 3°, kunnen verkrijgen. Allereerst omdat de persoon die de financiële last van één of meer kinderen draagt zich bevindt in een situatie die verschillend is van die van de persoon die geen dergelijke last draagt. Wanneer een dergelijke last wordt gedragen door één van de echtgenoten vermocht de wetgever ervan uit te gaan dat de Koning ertoe kon worden gemachtigd om maatregelen te nemen die de andere echtgenoot ervan vrijstellen aan alle toekenningsvoorwaarden te voldoen (artikel 14, § 1, 3°, zesde lid), vermits hijzelf daarop geen aanspraak zal kunnen maken, aangezien het leefloon aan zijn echtgenoot is toegekend tegen het hoogste bedrag. Vervolgens omdat, indien de financiële last van één of meer kinderen niet wordt gedragen, de toekenning van een voordeligere regeling niet verantwoord is, aangezien de aanwezigheid van een echtgenoot in dat opzicht van geen belang is: de financiële last verbonden aan de kinderen zou immers niet kunnen worden gelijkgesteld met die welke zou voorvloeien uit het feit dat een echtgenoot niet zou voldoen aan de voorwaarden inzake de toekenning van het leefloon. Een dergelijke situatie verschilt wezenlijk van die waarin elke echtgenoot aan die voorwaarden voldoet waardoor zij een gecumuleerd leefloon kunnen genieten tegen een bedrag dat gelijk is aan het hoogste bedrag, terwijl zij geen kinderen zouden hebben, zodat de in het geding zijnde bepaling niet als discriminerend kan worden beschouwd.