Grondwettelijk Hof - 176/2011 - 10-11-2011

Samenvatting

De samenwonende partner van de rechthebbende op leefloon is een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling. Op grond van artikel 57, § 2 OCMW-wet heeft deze vreemdeling enkel recht op dringende medische hulp. Hij heeft geen recht op een sociale uitkering en kan evenmin een inkomen uit arbeid verwerven. Het begrip ‘samenwoning’ uit artikel 14, § 1, 1° van de Wet van 26 mei 2002 vereist dat de aanvrager van een leefloon uit het samenwonen met een andere persoon een economisch-financieel voordeel haalt. Dit laatste kan erin bestaan dat de samenwonende over inkomsten beschikt, die hem toelaten bepaalde kosten te delen of dat de aanvrager door de samenwoning bepaalde materiële voordelen kan genieten waardoor hij minder uitgaven heeft. Het draait om de vergelijking tussen uitkeringsgerechtigden voor wie het samenwonen met een andere persoon een economisch-financieel voordeel oplevert en uitkeringsgerechtigden voor wie dat niet het geval is, doordat ze samenwonen met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling. De rechthebbenden op leefloon die samenwonen met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en op geen enkele wijze kan bijdragen in de uitgaven van het huishouden, bevinden zich in een situatie die wezenlijk verschilt van die van de rechthebbenden die uit het samenwonen een economisch-financieel voordeel halen. De laatstgenoemden kunnen een aantal schaalvoordelen halen uit het samenwonen en hun financiële situatie verbeterd door de aanwezigheid van de laatstgenoemde terwijl de eerstgenoemden geen enkel financieel voordeel halen uit de aanwezigheid van de samenwonende. Deze blijven alle kosten van het huishouden dragen. De gelijke behandeling van beide categorieën van personen beantwoordt niet aan het doel de besproken bepaling.Het zou niet gerechtvaardigd zijn dat een rechthebbende op een leefloon, de uitkering waarop hij recht heeft, zou kunnen verhoogd zien door het samenwonen met een illegaal verblijvende vreemdeling. In het licht van de door de wetgever nagestreefde doelstellingen op het vlak van leefloon, zou het evenmin gerechtvaardigd zijn dat de rechthebbende op het leefloon, zijn uitkering verlaagd zou zien doordat hij samenwoont met een illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling die niet over bestaansmiddelen beschikt en niet kan bijdragen in de kosten van het huishouden. Het samenwonen levert de uitkeringsgerechtigde immers geen economisch-financieel voordeel op. De interpretatie dat het hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden tussen een rechthebbende op het leefloon en de illegaal op het grondgebied verblijvende vreemdeling met wie hij onder één dak woont, uitsluitend de verdeling van de huishoudelijke taken omvat, zonder dat wordt vereist dat de samenwoonst de uitkeringsgerechtigde een economisch-financieel voordeel oplevert, is de in het geding zijnde bepaling niet redelijk verantwoord en is zij derhalve niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 Gw. Artikel 14, § 1, 1° Wet van 26 mei 2002 kan in die zin worden geïnterpreteerd dat samenwoning veronderstelt dat het hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden vereist dat het samenwonen de uitkeringsgerechtigde een economisch-financieel voordeel oplevert. In die interpretatie, die ook de wetgever wou geven aan dat artikel, is dat artikel niet van toepassing op de rechthebbende die met de illegale vreemdeling samenwoont die geen bestaansmiddelen heeft en niet op enigerlei wijze kan bijdragen in de financiële lasten van het huishouden. De uitkeringsgerechtigde heeft in dat geval recht op een leefloon tegen het tarief ‘alleenstaande’. Artikel 14, § 1, 1°, tweede lid Wet van 26 mei 2002 schendt artikelen 10 en 11 Gw. als het zo wordt geïnterpreteerd dat het hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden tussen een rechthebbende op het leefloon en de illegaal verblijvende vreemdeling met wie hij samenwoont, uitsluitend uit de verdeling van de huishoudelijke taken wordt afgeleid, zonder dat is vereist dat de uitkeringsgerechtigde uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt. Diezelfde bepaling schendt artikelen 10 en 11 Gw. niet als deze in die zin wordt geïnterpreteerd dat het hoofdzakelijk gemeenschappelijk regelen van de huishoudelijke aangelegenheden tussen een rechthebbende op het leefloon en de illegaal verblijvende vreemdeling met wie hij onder hetzelfde dak woont, veronderstelt dat naast de verdeling van de huishoudelijke taken, de uitkeringsgerechtigde uit de samenwoning een economisch-financieel voordeel haalt.