Grondwettelijk Hof - 65/2012 - 10-05-2012

Samenvatting

De beroepen bij de RvV moeten in beginsel binnen de 30 dagen na de kennisgeving van de beslissing waartegen ze zijn gericht, worden ingediend. Dit geldt ongeacht of de Raad bij de beoordeling ervan beschikt over een bevoegdheid van volle rechtsmacht, dan wel over een annulatiebevoegdheid. De beroepstermijn bedraagt echter 15 dagen wanneer het gaat om een beroep dat wordt ingediend door een vreemdeling die zich op het ogenblik van de kennisgeving bevindt in een plaats zoals bedoeld in artikel 74/8 Vw. of die ter beschikking is gesteld van de regering (art. 39/57, tweede lid Vw.) Het objectief criterium voor deze termijn is het al dan niet van zijn vrijheid beroofd zijn bij kennisgeving van de beslissing. Het doel van deze verschillende termijn is de duur van de vrijheidsberovende maatregel zo kort mogelijk houden. Deze vrijheidsberovende maatregelen kunnen enkel in bijzondere omstandigheden worden genomen. Het doel ervan is een effectieve verwijdering van de vreemdeling van het grondgebied mogelijk maken wanneer vaststaat dat hij niet voldoet aan de in de wet bepaalde voorwaarden om op het grondgebied te verblijven. De maatregel wil dus voorkomen dat de betrokkene in de clandestiniteit gaat leven. In licht van artikel 12 Gw. en art. 5 EVRM voorziet de Vreemdelingenwet in maximumtermijnen voor de vrijheidsberoving van een vreemdeling. Deze vrijheidsberoving is enkel toegelaten voor de tijd strikt noodzakelijk ten aanzien van de doelstelling die de maatregel beoogt. Deze moet zo kort mogelijk zijn. Het is dan ook redelijk verantwoord dat wanneer een persoon die van zijn vrijheid is beroofd een beroep indient bij de RvV er een kortere beroepstermijn geldt dan wanneer het beroep wordt ingesteld door een persoon die niet van zijn vrijheid is beroofd. Een verkorte beroepstermijn draag er immers toe bij dat de RvV en de nadere bevoegde instanties beslissingen nemen over het statuut van de betrokken vreemdeling vooraleer de vrijheidsberovende maatregel onregelmatig wordt. De termijn van 15 dagen is niet kennelijk onredelijk. Deze termijn maakt het voor de vreemdeling niet onmogelijk om zijn verweer op nuttige wijze te organiseren en leidt niet tot onevenredige gevolgen. In sommige gevallen (artikelen 74/5 en 74/6 Vw.) wordt de maximale termijn van vrijheidsberoving van rechtswege opgeschort tijdens de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de RvV. In andere gevallen gebeurt dit niet. Dit doet niets af aan voormelde conclusie. De verantwoording van de verkorting van de beroepstermijn hangt niet af van een eventuele opschorting van de maximale termijn van vasthouding op een welbepaalde plaats. Het is in het belang van de betrokken vreemdeling dat de maximale termijn van vasthouding niet wordt opgeschort tijdens de aangewende termijn om een verzoekschrift in te dienen bij de RvV. De opschorting verlengt immers de maximale termijn van vrijheidsberoving.