High Court (Ireland) - 2009 955 JR - 11-10-2011

Samenvatting

Het recht op onderwijs (en in het bijzonder het recht op een basisonderwijs) wordt algemeen als fundamenteel beschouwd. Dit blijkt uit artikel 42 van de (Ierse) Grondwet, artikel 2 Eerste Protocol EVRM en artikel 14 EVRM. Het blijkt ook uit internationale overeenkomsten zoals artikel 28 van het Kinderrechtenverdrag. Het recht op onderwijs moet gezien worden als een zeer belangrijk mensenrecht. Het ontzeggen van dit recht betekent dat ‘vele andere mensenrechten dan waarschijnlijk ook buiten bereik liggen’. Als aan de appellant het recht op basisonderwijs wordt ontzegd dan zal hij effectief worden uitgesloten van elke betekenisvolle deelname aan de Servische maatschappij. Hij dreigt dan ‘het merk van minderwaardigheid en stigma met zich mee te dragen voor de rest van zijn leven. Als aan de appellant dit recht ontzegd wordt, zal het niet zijn omwille van onvoldoende middelen. Dit kan misschien wel het geval kan zijn bij extreem arme landen in Subsaharisch Afrika. In dit geval is het eerder door officiële onverschilligheid en vijandigheid. Dit geval valt zeker buiten de klassieke types van vervolging beoogd door de Conventie van Genève die geweld of bedreiging met geweld uitmaken. Niettemin lijkt het onmogelijk om het besluit te ontwijken dat het ontzeggen van zelfs basisonderwijs neerkomt op een ernstige schending van een basis mensenrecht (zoals verwoord in artikel 9(1) Kwalificatierichtlijn). In dergelijke omstandigheden maakt het ontzeggen van het recht op basisonderwijs een vervolging uit in de zin van artikel 2 Refugee Act 1996. Gelet op de landeninformatie bestaat een reëel risico dat de verzoeker geen basisonderwijs zal krijgen bij een terugkeer naar Servië. Hij loopt dan het risico op vervolging in de zin van artikel 2 Refugee Act 1996. Het bestreden arrest wordt vernietigd.