Hof van beroep Gent - 2009/AR/1028 - 12-11-2009

Samenvatting

Naar aanleiding van een huiszoeking gaf de betrokkene toe zijn werkelijke identiteit en nationaliteit te hebben verzwegen en met een valse identiteit de Belgische nationaliteit te hebben aangenomen op basis van artikel 12bis, § 1, 3° WBN. Of deze feiten al dan niet aanleiding zullen zijn tot een strafrechtelijke vervolging van de betrokkene, is hierbij irrelevant. Het verslag aan de Kamer van de Commissie Justitie van 15 december 2006 bepaalt omtrent de voorgestelde wijziging van artikel 23 WBN dat ‘op dit ogenblik het WBN geen enkel bepaling bevat die a posteriori toe zou laten om een persoon de Belgische nationaliteit te ontnemen als deze frauduleus verkregen werd’. De minister stelt voor om dit juridisch vacuüm op te vullen. Hierbij worden toestanden geviseerd als bijvoorbeeld: valse verklaringen om de nationaliteit te verkrijgen, zich onder valse identiteit kenbaar maken, of het geval waarbij een vreemdeling een ander statuut op frauduleuze wijze heeft verkregen dat hem toegang verstrekt tot de Belgische nationaliteit (een valse vluchteling die zijn statuut verliest om redenen die verband houden met fraude). De toenmalige minister van justitie gaf in 2001 toe dat een letterlijke interpretatie van de wet als gevolg heeft dat enkel tekortkomingen vanaf de naturalisatie tot vervallenverklaring kunnen leiden. Hij stelt dat kan overwogen worden om artikel 23 WBN te wijziging zodat de verwerving van de nationaliteit aanleiding kan geven tot vervallenverklaring ten gevolge van fraude. Hieruit moet men afleiden dat de wetgever zelf er in 2006 van uitging dat, onder de bestaande wetgeving, de nationaliteit niet kon ontnomen worden op grond van fraude gepleegd voor of naar aanleiding van het verkrijgen van de Belgische nationaliteit. Deze stelling wordt kracht bijgezet door de circulaire van 25 mei 2007 van de minister van justitie, waarin met betrekking tot de wijziging van artikel 23 WBN wordt gesteld: ‘artikel 23 WBN is gewijzigd teneinde te voorzien in de mogelijkheiom de Belgische nationaliteit te ontnemen aan personen die de nationaliteit op frauduleuze wijze verkregen hebben. Het zal voortaan dus mogelijk zijn een vordering tot vervallenverklaring van de nationaliteit in te stellen op grond van daden, die gesteld werden voor het verkrijgen van de nationaliteit, wat vroeger niet mogelijk was. Aangezien de vervallenverklaring een bijzonder zware sanctie is, wordt uiteraard enkel zware bewezen fraude die een beslissende invloed had op de beslissing tot toekenning van de nationaliteit, in aanmerking genomen voor de toepassing van deze bepaling.’ Er zijn geen elementen voorhanden waaruit blijkt dat de verweerder, na de verwerving van de Belgische nationaliteit, ernstig tekort is gekomen aan zijn verplichtingen als Belgisch burger. De voorwaarden om de vervallenverklaring uit te spreken zijn niet vervuld. De vordering wordt afgewezen. Uit de aangehaalde commentaren blijkt dat de vervallenverklaring van de nationaliteit een bijzonder zware sanctie is. Dit brengt mee dat men in geval van twijfel de wet strikt moet interpreteren en men voorrang moet geven aan de tekst van de wet boven de toepassing van het algemeen rechtsbeginsel ‘fraus omnia corrumpit’ waarop het procureur-generaal zich beroept. Het hof verklaart de vordering toelaatbaar maar ongegrond.