Hof van Cassatie - S.12.0020.F - 5-11-2012

Samenvatting

Om het recht op maatschappelijke integratie te kunnen genieten moet de persoon krachtens artikel 3, 1° Leefloonwet zijn werkelijke verblijfplaats in België kunnen hebben in de door de Koning te bepalen zin. Artikel 2 KB 11 juli 2002 houdende het algemeen reglement betreffende het recht op maatschappelijke integratie wordt degene die gewoonlijk en bestendig op het grondgebied van het Koninkrijk verblijft geacht zijn werkelijke verblijfplaats in België te hebben in de zin van artikel 3, 1° van de wet, voor zover hij op het grondgebied van het Rijk mag verblijven. Dit geldt zelfs als hij niet over een woonst beschikt of niet is ingeschreven in de bevolkingsregisters bedoeld in artikel 1, § 1, 1°, van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters.
 
Een vluchteling krachtens artikel 49, § 1 Vw. is toegelaten tot een verblijf in het Rijk. Er bestaat echter geen soortgelijke bepaling in het voordeel van de erkende staatloze. Deze is krachtens artikel 98, eerste lid Vb. onderworpen is aan de algemene reglementering.
 
Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arresten 198/2009 van 17 december 2009 en 1/2012 van 11 januari 2012 beslist dat, wanneer de staatloze deze hoedanigheid heeft verkregen omdat hij buiten zijn wil zijn nationaliteit heeft verloren en aantoont dat hij geen wettige en duurzame verblijfstitel kan verkrijgen in een andere Staat waarmee hij banden zou hebben, de situatie waarin hij zich bevindt op discriminerende wijze afbreuk kan doen aan zijn grondrechten, zodat het verschil in behandeling tussen die staatloze en de erkende vluchteling niet redelijk verantwoord is.
 
Het onderdeel, dat uitgaat van de veronderstelling dat de Grondwet geschonden wordt wanneer niet aan elke staatloze het aan zijn hoedanigheid verbonden recht van verblijf wordt toegekend, faalt naar recht.