Hof van Cassatie - P.13.1320.N - 6-08-2013

Samenvatting

Het eerste onderdeel voert schending aan van artikel 71, eerste lid, Vreemdelingenwet: een administratieve beslissing kan aangevochten worden vanaf het ogenblik dat zij rechtsgevolgen creëert, dit is vanaf het ogenblik dat ze uitvoerbaar is en kan uitgevoerd worden. 
Uit artikel 71 Vreemdelingenwet, gelezen in samenhang met artikel 74 van deze wet, volgt dat het erin georganiseerde beroep gericht is tegen de vrijheidsberoving van de vreemdeling. Deze kan zijn beroep derhalve slechts instellen in zoverre hij effectief van zijn vrijheid is beroofd. Het onderdeel dat uitgaat van het tegendeel, faalt naar recht.
Het tweede onderdeel voert schending aan van artikel 5.4 EVRM: de mogelijkheid om beroep in te stellen moet reëel en effectief zijn; het oordeel van het bestreden arrest komt erop neer dat het beroep slechts nuttig kan worden ingediend vanaf 19 juli 2013, de dag waarop de verzoeker verwijderd wordt naar Armenië, daar waar de vaste rechtspraak oordeelt dat na de verwijdering geen uitspraak meer kan gedaan worden, zodat dit oordeel impliceert dat de verzoeker geen recht heeft om het beroep bepaald in artikel 5.4 EVRM in te stellen. 
Artikel 5.4 EVRM verzekert de bescherming van personen aan wie de vrijheid is ontnomen door arrestatie of detentie. Hieruit volgt dat dit artikel niet van toepassing is zolang de beslissing tot vrijheidsbeneming niet is uitgevoerd. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.
Het onderdeel voert aan dat niet is geantwoord op eisers conclusie waar de schending van artikel 5.4 EVRM was ingeroepen. De rechter die het beroep zonder voorwerp verklaart, moet niet antwoorden op de middelen die geen betrekking hebben op de omstandigheden die tot zijn beslissing hebben geleid. Het onderdeel kan niet worden aangenomen.