Hof van Cassatie - S.10.0057.F - 8-04-2013

Samenvatting

Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 25 oktober 2012 zegt dat een financiële uitkering die de toegang tot de arbeidsmarkt van een lidstaat beoogt te vergemakkelijken, binnen de werkingssfeer valt van artikel 39, lid 2, EG, in de te Amsterdam op 2 oktober 1997 geconsolideerde versie, dat vaststaat dat de wachtuitkeringen waarin de in het hoofdgeding aan de orde zijnde nationale regeling voorziet, sociale uitkeringen zijn die tot doel hebben de overgang van studie naar beroepsleven voor jongeren te vergemakkelijken en dat, aangezien op de datum van de indiening van haar aanvraag om deze uitkeringen te verkrijgen, de eiseres staatsburger was van een lidstaat en, na haar studie te hebben voleindigd, op zoek was naar een dienstbetrekking in België, zij op goede gronden met een beroep op artikel 39 EG kan staande houden dat zij met betrekking tot de toekenning van wachtuitkeringen niet mag worden gediscrimineerd op grond van nationaliteit.
Het verklaart voor recht dat artikel 39 EG zich verzet tegen een nationale bepaling, zoals artikel 36, § 1, eerste lid, 2°, j) Werkloosheidsbesluit, die het recht op wachtuitkeringen voor jongeren die op zoek zijn naar hun eerste dienstbetrekking, afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene voorafgaand ten minste zes jaar onderwijs heeft gevolgd aan een onderwijsinstelling van de ontvangende lidstaat, voor zover deze voorwaarde belet dat rekening wordt gehouden met andere representatieve factoren die het bestaan kunnen aantonen van een werkelijke band tussen de aanvrager van wachtuitkeringen en de betrokken geografische arbeidsmarkt, en daardoor verder gaat dan nodig voor de verwezenlijking van de door die bepaling nagestreefde doelstelling, te weten het bestaan van een dergelijke band te waarborgen. Het bestreden arrest dat beslist dat, omdat niet voldaan is aan de voornoemde voorwaarde van artikel 36, § 1, eerste lid, 2°, j), noch het verblijf van de eiseres met haar Belgische echtgenoot in België, noch haar inschrijving als werkzoekende bij een Belgische dienst voor arbeidsvoorziening, zestien maanden vóór de aanvraag van wachtuitkeringen, volstaan om een werkelijke band aan te tonen met de Belgische arbeidsmarkt, die het toekennen van die uitkeringen rechtvaardigt, schendt artikel 39 van het Verdrag.
In zoverre is het onderdeel gegrond.