Hof van Cassatie - S.05.0042.F - 23-10-2006

Samenvatting

Eiseres heeft voor het arbeidshof betoogt dat zij weliswaar illegaal in België verbleef, maar dat de beperking van het recht op maatschappelijke dienstverlening bepaald in artikel 57, § 2, eerste lid OCMW-wet niet op haar van toepassing was. Zij had immers een aanvraag tot regularisatie van verblijf ingesteld op grond van de Regularisatiewet van 22 december 1999. De tegenpartijen beroepen zich op een beslissing van de minister van Binnenlandse Zaken die deze vordering verwerpt en de eiseres betwist de wettigheid van deze beslissing. Het arrest, dat beslist dat het arbeidshof niet bevoegd is om de wettigheid van die ministeriële beslissing na te gaan en aan die beslissing uitwerking verleent om te oordelen dat eiseres’ aanvraag tot regularisatie van verblijf niet langer onderzocht werd en dat er jegens haar bijgevolg een maatregel tot verwijdering uit het Rijk kon genomen worden, schendt artikel 159 Gw. Art. 57, § 2, eerste lid OCMW beperkt, in afwijking van de andere bepalingen van deze wet, de taak van het OCMW tot het verlenen van dringende medische hulp, wanneer het gaat om een vreemdeling die illegaal in het Rijk verblijft. Artikel 14 Regularisatiewet 22 december 1999 stelt dat, behalve voor maatregelen tot verwijdering die gemotiveerd zijn door de openbare orde of de nationale veiligheid, of tenzij de aanvraag kennelijk niet beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 9, en feitelijk niet zal worden overgegaan tot verwijdering tussen de indiening van de aanvraag en de dag waarop een negatieve beslissing wordt genomen met toepassing van artikel 12. Daaruit volgt dat de wetgever, onder voorbehoud van de door hem bepaalde uitzonderingen, verboden heeft om tijdens het onderzoek van de aanvraag enige verwijderingsmaatregel uit te voeren die de situatie van de vreemdeling in andere omstandigheden zou verantwoorden. De wet machtigt dus de vreemdeling die een regularisatieaanvraag indiende om op het grondgebied te verblijven. Zolang niet op wettige wijze over zijn aanvraag uitspraak is gedaan, kan hij wat de hem verschuldigde dienstverlening betreft, niet beschouwd worden als een persoon die illegaal in het Rijk verblijft in de zin van artikel 57, § 2 OCMW-wet. Op basis van artikel 57, § 1, eerste lid OCMW-wet heeft het OCMW de taak aan personen en gezinnen de dienstverlening te verzekeren waartoe de gemeenschap gehouden is. Artikel 57, § 1, derde lid OCMW-wet bepaalt dat dienstverlening van materiële, geneeskundige, sociaal-geneeskundige of psychologische aarde kan zijn. Hieruit volgt dat de dienstverlening ook financieel kan zijn. Het arrest, dat beslist “dat zelfs al zou het de ministeriële beslissing van 15 maart 2002 terzijde moeten laten {…}, en {de eiseres} geacht zou worden zich {…} in de fase van aanvraag tot regularisatie te bevinden, {zij} daarom nog geen aanspraak kan maken op geldelijke maatschappelijke dienstverlening”, op grond “dat artikel 14 van de wet van 22 december 1999 niet in de weg staat aan de toepassing van artikel 57, § 2 OCMW-wet tijdens de regularisatieprocedure”, schendt de grondwettelijke en wettelijke bepalingen die in het middel bedoeld worden. Het arrest dat de subsidiaire vordering van de eiseres tot verstrekking van passende sociale dienstverlening om in de behoeften van haar drie minderjarige kinderen te voorzien, verwerpt op grond dat “de vordering van {de eiseres} {…} in een vordering tot betaling van geldsommen bestaat, terwijl (sinds het arrest van 22 juli 2003 van het Arbitragehof duidelijk {geldt}) dat slechts ‘materiële dienstverlening verstrekt {kan} worden aan kinderen wier ouders illegaal op het grondgebied verblijven schendt artikel 57, § 1 OCMW-wet. Het bestreden arrest wordt vernietigd.