Hof van Cassatie - S.07.0114.F - 8-12-2008

Samenvatting

Het bestreden arrest sluit niet uit dat het recht op de litigieuze tegemoetkomingen een bij artikel 1 van het Eerste Protocol beschermd goed is en evenmin dat de eiser, die, volgens de vaststellingen van het arrest, een Congolese onderdaan is die sinds 2001 in België verblijft, waar hij in het vreemdelingenregister is ingeschreven, zich op artikel 14 van de Grondwet kan beroepen. Het arrest, dat vermeldt dat “de [Verdragsluitende] Staten het recht hebben bepaalde uitkeringen alleen toe te kennen aan personen die voldoende banden met het betrokken land kunnen aantonen, op voorwaarde dat dit niet indruist tegen het fundamentele recht van de van die uitkeringen uitgesloten personen om een leven te leiden dat aan de menselijke waardigheid beantwoordt, dat dit deze personen de rechten niet ontneemt die zij door hun socialezekerheidsbijdragen verkregen hebben en dat het geen uitkeringen betreft die, zoals de verzekering geneeskundige verzorging, essentieel zijn voor de maatschappelijke bescherming van de verblijfhouders”, beslist vervolgens, om de redenen die het middel herhaalt, dat de vreemdeling, die wegens zijn nationale afkomst geen aanspraak kan maken op tegemoetkomingen aan gehandicapten, een gelijk bedrag aan andere uitkeringen kan verkrijgen, en dat de verdeling van de lasten van die verschillende uitkeringen tussen de verschillende overheden een budgettaire beleidskeuze inhoudt waarover de rechters zich niet mogen uitspreken. Het arrest, dat op die gronden de aangevoerde schending van artikel 14 van het Verdrag verwerpt, zonder een zeer sterke overweging op te geven die het uitsluitend op de nationale afkomst gegronde onderscheid in behandeling kan verantwoorden, schendt derhalve voormeld artikel 14.