Hof van Justitie - C-422/21 - 1-08-2022

Samenvatting

In de zaak Ministero dell’Interno (Retrait des conditions matérielles d’accueil) verduidelijkt het Hof van Justitie van de EU de uitlegging van de beperking of intrekking van materiële opvangvoorzieningen voor verzoekers om internationale bescherming, zoals bepaald in artikel 20, vierde en vijfde lid, van richtlijn 2013/33/EU (hierna: ‘Opvangrichtlijn). De onderliggende zaak betreft TO, een verzoeker om internationale bescherming die in aanmerking kwam voor de materiële opvangvoorzieningen zoals gewaarborgd in de Opvangrichtlijn en de Italiaanse wetgeving. TO was gehuisvest in een tijdelijk opvangcentrum. De politie had aangifte gedaan van een incident waarbij TO een spoorwegmedewerker en twee agenten van de gemeentepolitie verbaal en fysiek had aangevallen. De Italiaanse autoriteiten namen bijgevolg een besluit tot intrekking van de materiële opvangvoorzieningen. De onderliggende zaak voor de verwijzende rechter betreft een verzoek tot nietigverklaring van dit besluit tot intrekking.
De verwijzende rechter bevestigt dat de Opvangrichtlijn de lidstaten toestaat om sancties vast te stellen die van toepassing zijn op ernstige inbreuken op de regels van de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld. Deze sancties kunnen ook de intrekking en beperking van de materiële opvangvoorzieningen omvatten. De verwijzende rechter wenste allereerst verduidelijking omtrent de vraag of "ernstige vormen van geweld", die krachtens de Opvangrichtlijn kunnen worden bestraft, ook handelingen omvatten die buiten een opvangcentrum zijn gepleegd. Teneinde een uitlegging te verzekeren die de doeltreffendheid van de Opvangrichtlijn behoudt, oordeelt het Hof dat het begrip "ernstige vormen van geweld" elk dergelijk gedrag omvat, ongeacht waar het heeft plaatsgevonden.
In de tweede plaats vroeg de verwijzende rechter of artikel 20, leden 4 en 5, van de Opvangrichtlijn aldus moet worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat aan een persoon die om internationale bescherming verzoekt en zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige vormen van geweld ten aanzien van overheidsfunctionarissen, een sanctie wordt opgelegd bestaande in de intrekking van materiële opvangvoorzieningen. Met verwijzing naar eerdere rechtspraak herinnert het Hof eraan dat de Opvangrichtlijn zich niet uitdrukkelijk verzet tegen een sanctie betreffende materiële opvangvoorzieningen en dat de lidstaten dit soort maatregelen kunnen nemen om zich te beschermen tegen de mogelijkheid van misbruik van het opvangstelsel in geval van ernstige inbreuken op de regels van de opvangcentra of ernstige vormen van geweld. Tegelijkertijd benadrukt het Hof dat wanneer deze sancties bestaan in volledige opheffing van materiële opvangvoorzieningen of voorzieningen op het gebied van huisvesting, voeding of kleding, dit onverenigbaar is met de vereisten van de Opvangrichtlijn om de asielzoeker een menswaardige levensstandaard te garanderen, aangezien de asielzoeker hierdoor niet in staat zou zijn in zijn meest fundamentele behoeften te voorzien, zoals een woning, voeding, kleding en persoonlijke hygiëne.
Concluderend oordeelt het Hof dat de Opvangrichtlijn geen sancties toestaat die bestaan in de intrekking van materiële opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken en die zich schuldig hebben gemaakt aan ernstige vormen van geweld tegen overheidsfunctionarissen met betrekking tot huisvesting, voeding of kleding, voor zover dit tot gevolg zou hebben dat de verzoeker de mogelijkheid wordt ontnomen om in zijn meest fundamentele behoeften te voorzien. Voorts geeft het Hof aan dat eventuele andere sancties moeten voldoen aan de voorwaarden van de Opvangrichtlijn, waaronder de eerbiediging van de menselijke waardigheid en van het evenredigheidsbeginsel.