Hof van Justitie - C-564/21 - 1-12-2022

Samenvatting

De zaak Bundesrepublik Deutschland betreft een aantal prejudiciële vragen bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: “het Hof”) omtrent de uitlegging van artikelen 11, 23 en 46 van richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (hierna: “richtlijn 2013/32/EU”). In casu betreft het een geding tussen BU, een asielzoeker, en Duitsland over de afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming. In het kader van een procedure in hoger beroep verkreeg de vertegenwoordiger van BU een kopie van het elektronische dossier betreffende dit verzoek in de vorm van een reeks afzonderlijke pdf-bestanden zonder doorlopende paginanummering, waarvan de structuur kon worden bekeken met behulp van gratis software die vrij toegankelijk is op het internet. De pdf-bestanden bevatten onder meer de ingescande beslissing die oorspronkelijk handgeschreven ondertekend werd. De vertegenwoordiger van BU verzocht om een volledig administratief dossier in de vorm van één enkel pdf-bestand met doorlopende paginanummering. Dit verzoek werd echter afgewezen.
De verwijzende rechter vraagt of deze praktijk in overeenstemming is met het Unierecht, en specifiek met artikel 23 van richtlijn 2013/32/EU dat stelt dat de vertegenwoordiger van BU “toegang [moet hebben] tot de informatie in het dossier van de verzoeker op grond waarvan een beslissing is of zal worden genomen” en met artikel 46 van richtlijn 2013/32/EU dat stelt dat er voor verzoekers om internationale bescherming een daadwerkelijk rechtsmiddel bij een rechterlijke instantie moet openstaan. Verder stelt de verwijzende rechter ook de vraag of een dergelijke  afwijzingsbeslissing handgeschreven ondertekend moet zijn opdat deze beslissing een schriftelijke vorm zou hebben, zoals vereist door artikel 11 van richtlijn 2013/32/EU, en of hieraan voldaan is bij de praktijk op grond waarvan het ondertekende origineel van een dergelijke beslissing eerst wordt ingescand, vervolgens wordt vernietigd en de ingescande versie van die beslissing in een elektronisch dossier wordt bewaard.
Het Hof besluit ten eerste dat artikelen 23 en 46 van richtlijn 2013/32/EU niet in de weg staan van een nationale praktijk op grond waarvan de vertegenwoordiger van de verzoeker slechts een kopie van het elektronische dossier betreffende een verzoek om internationale bescherming ontvangt in de vorm van een reeks afzonderlijke pdf-bestanden zonder doorlopende paginanummering, mits aan twee voorwaarden voldaan is. Deze praktijk moet ten eerste de toegang waarborgen tot alle informatie in het dossier die relevant is voor de verdediging van de verzoeker. Ten tweede moet dit een zo getrouw mogelijke weergave bieden van de structuur en de chronologie van dit dossier, wat door de nationale rechter moet worden nagegaan, zodat de vertegenwoordiger van de verzoeker kan nagaan of alle voor het verweer van de aanvrager relevante documenten in het dossier aanwezig zijn.
Wat betreft de uitlegging van artikel 11 van richtlijn 2013/32/EU verduidelijkt het Hof dat de term “schriftelijk” in deze bepaling inhoudt dat een stilzwijgende beslissing of een mondelinge meegedeelde beslissing wordt uitgesloten. Het ontbreken van een handgeschreven of elektronische handtekening doet aldus geen afbreuk aan het schriftelijk karakter. Artikel 11 van richtlijn 2013/32/EU moet aldus geïnterpreteerd worden dat het niet noodzakelijk is dat een beslissing over een verzoek om internationale bescherming de handtekening draagt van de functionaris van de bevoegde autoriteit die deze beslissing heeft genomen om schriftelijk te zijn bekendgemaakt in de zin van deze bepaling.