Hof van Justitie - C-650/13 - 6-10-2015

Samenvatting

De Franse verzoeker in deze zaak is op 30 maart 1988 in Frankrijk veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 12 jaar wegens een ernstig misdrijf. Die veroordeling leidde van rechtswege tot het verval van zijn burgerrechten, in het bijzonder van zijn actief en passief kiesrecht.
 
In 1992 werd de Franse wet gewijzigd. Voortaan moet de ontneming van burgerrechten door een rechter worden uitgesproken, en dit voor een duur van ten hoogste tien jaar in geval van een veroordeling wegens een ernstig misdrijf.
 
Voor de Franse rechter argumenteert verzoeker dat zijn schrapping uit het kiezersregister tot ongelijke behandeling leidt en strijdig is met artikelen 39 en 49, lid 1, laatste zin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: “Handvest”). De Franse rechter stelt hierover twee vragen aan het Hof van Justitie.
 
Om te beginnen gaat het Hof na of de betrokken situatie binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Het Hof wijst erop dat de nationale regeling ertoe leidt dat verzoeker uitgesloten wordt van stemrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement, en dus binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt.
 
Ten gronde stelt het Hof vast dat artikel 39, lid 1 van het Handvest niet van toepassing is, aangezien het in casu gaat om het stemrecht van een Unieburger in de lidstaat waarvan hij onderdaan is. Daarentegen is artikel 39, lid 2 van het Handvest, dat betrekking heeft op het stemrecht van Unieburgers bij verkiezingen voor het Europees Parlement, wel van toepassing. Door de strafrechtelijke veroordeling van verzoeker wordt dit recht immers beperkt.
 
Het Hof herinnert eraan dat, overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest, beperkingen kunnen worden gesteld, voor zover die beperkingen bij wet worden gesteld, de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen en, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, noodzakelijk zijn en daadwerkelijk voldoen aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
 
De eerste voorwaarde is in casu duidelijk vervuld, aangezien de ontneming van het stemrecht voortvloeit uit de toepassing van de bepalingen van het Franse kieswetboek, gelezen in samenhang met die van het Franse strafwetboek.
 
Ook de tweede voorwaarde is vervuld: de beperking eerbiedigt volgens het Hof de wezenlijke inhoud van het in artikel 39, lid 2, van het Handvest bedoelde stemrecht. Aan dat recht wordt immers geen afbreuk gedaan, als zodanig, aangezien enkel bepaalde personen in specifieke omstandigheden en wegens hun gedrag worden uitgesloten van de groep van kiesgerechtigden voor het Europees Parlement.
 
Wat de derde voorwaarde betreft, oordeelt het Hof dat de beperking evenredig is aangezien zij de aard en de ernst van het strafbare feit alsook de duur van de straf in aanmerking neemt. De ontneming van het stemrecht gold overeenkomstig het Franse recht enkel voor personen die waren veroordeeld wegens een strafbaar feit dat kon worden bestraft met een vrijheidsstraf van vijf jaar tot levenslang. Bovendien hadden veroordeelden de mogelijkheid om opheffing van de bijkomende straf van verval van rechten te verzoeken.
 
Ten slotte merkt het Hof op dat, overeenkomstig het in artikel 49, lid 1, laatste zin, van het Handvest neergelegde beginsel van terugwerkende kracht van de lichtere straf, indien de wet na het begaan van een strafbaar feit in een lichtere straf voorziet, die straf van toepassing is.
 
In Frankrijk werd door de hervorming van het strafwetboek, de van rechtswege ontneming van het stemrecht ingetrokken en vervangen door een door de rechter uit te speken straf. Die wijziging had echter geen invloed op de situatie van verzoeker aangezien zijn veroordeling op het moment dat de hervorming in werking trad reeds onherroepelijk geworden was. Volgens het Hof verzet artikel 49, lid 1, laatste zin, van het Handvest zich evenwel niet tegen een dergelijke regeling. Het Hof merkt op dat de Franse wetgeving in ieder geval uitdrukkelijk voorziet dat personen aan wie van rechtswege de ontneming van het stemrecht werd opgelegd, de ontheffing van deze maatregel kunnen verzoeken bij de bevoegde nationale rechterlijke instantie. Indien veroordeelden van deze mogelijkheid gebruik maken, wordt een nieuwe beoordeling van hun persoonlijke situatie mogelijk, ook wat de duur van die maatregel tot ontneming van het stemrecht betreft.