Hof van Justitie - C-568/19 - 8-10-2020

Samenvatting

In de zaak MO dient het Hof van Justitie na te gaan wat de gevolgen zijn van het arrest Zaizoune (C-38/14, EU:C:2015:260), waarin het Hof van Justitie had beslist dat het opleggen van een geldboete of het gelasten van een verwijdering in geval van illegaal verblijf van derdelanders in strijd is met richtlijn 2008/115. Na dit arrest paste de Spaanse rechterlijke autoriteiten om deze richtlijn toe te passen, ook al was dit ten nadele van de betrokkene. In casu werd de betrokken derdelander immers geconfronteerd met een procedure tot verwijdering wegens het illegaal verblijf dat gepaard ging met een negatief element in het gedrag. In hoger beroep, was de verwijzende rechter echter van oordeel dat van dergelijk negatief element in het gedrag geen sprake was, waardoor de verwijdering dus louter het gevolg was van een illegaal verblijf in Spanje. Het komt dus in deze prejudiciële verwijzing toe aan het Hof van Justitie om na te gaan dat de verwijzende rechter de richtlijn rechtstreeks kan toepassen ten nadele van de derdelander, waarbij gunstigere nationale sanctiebepalingen buiten toepassing worden gelaten op grond van voorgaande rechtspraak van het Hof van Justitie.
Eerst en vooral herhaalde het Hof van Justitie de verplichting voor EU-lidstaten om een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen derdelanders die illegaal op het grondgebied verblijven zoals voorzien in art. 6, lid 1, richtlijn 2008/115 en geïnterpreteerd in het arrest Zaizoune. Een maatregel die ofwel een geldboete ofwel een verwijdering verbindt aan het illegaal verblijf van een derdelander is niet verenigbaar met deze interpretatie van art. 6, lid 1, richtlijn 2008/115. Wanneer dit het geval is, dient de nationale rechter het nationale recht zo veel mogelijk uit te leggen in het licht van de bewoordingen en het doel van de richtlijn teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken. Daarbij dient te worden opgemerkt dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen kan opleggen aan particulieren en dat een richtlijn niet door een EU-lidstaat tegen een particulier kan worden ingeroepen. Wanneer een richtlijnconforme interpretatie niet mogelijk is, dan zal het bijgevolg niet mogelijk zijn om zich te baseren op de richtlijn om een terugkeerbesluit uit te vaardigen en ten uitvoer te leggen.