Hof van Justitie - C-94/18 - 10-09-2019

Samenvatting

Op 19 juli 2019 velde het Hof van Justitie een oordeel in de zaak Chenchooliah. Deze zaak betrof een derdelander met de Mauritaanse nationaliteit die enige tijd na Ierland te zijn binnengekomen in het huwelijk is getreden met een EU-burger met de Portugese nationaliteit die ook in Ierland verbleef. De EU-burger verliet Ierland echter ten gevolge van een strafrechtelijke veroordeling en het uitzitten van een hieraan verbonden gevangenisstraf in Portugal. De vraag van de derdelander om te mogen verblijven in Ierland, gelet op haar persoonlijke situatie, werd echter geweigerd. De Ierse autoriteiten namen bovendien een verwijderingsbesluit aan, aangezien zij niet langer voldeed aan de voorwaarden voorzien in Richtlijn 2004/38. Nadien werd dit verwijderingsbesluit ingetrokken en omgezet in een uitzettingsbesluit aangenomen overeenkomstig nationale wetgeving. De Ierse autoriteiten waren immers van mening dat Richtlijn 2004/38 niet langer van toepassing was. Eens de zaak voor de verwijzende rechter verscheen, werden prejudiciële vragen geformuleerd. Het Hof van Justitie diende zich bijgevolg ten gronde uit te spreken over deze twee vragen, die door het Hof van Justitie samen werden behandeld.
Eerst en vooral beoordeelt het Hof van Justitie de strekking van de prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie herinnert eraan dat Richtlijn 2004/38 slechts van toepassing is wanneer een EU-burger zich begeeft naar of verblijft in een andere EU-lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit heeft. In casu heeft de EU-burger wel degelijk gebruik gemaakt van zijn vrij verkeer om zich van Portugal naar Ierland te begeven. Bovendien heeft de derdelander samen met de EU-burger na in het huwelijk te zijn getreden in Ierland verbleven. Daarbij is het feit dat de derdelander reeds voor het huwelijk Ierland is binnengekomen irrelevant, gelet op vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie.
Toch oordeelt Hof van Justitie dat de derdelander niet langer kan worden beschouwd als een begunstigde van Richtlijn 2004/38, gelet op het feit dat de EU-burger de gastlidstaat heeft verlaten. Het Hof van Justitie benadrukt immers dat het begrip ‘begunstigde’ een dynamisch begrip is, wat inhoudt dat deze status kan worden verloren wanneer niet langer aan de voorwaarden is voldaan, zoals dit ook voortvloeit uit het doel en de rechtvaardiging van de afgeleide rechten voor derdelanders-familieleden. Het vertrek van de EU-burger zorgt er immers voor dat de derdelander niet langer beschikt over een afgeleid verblijfsrecht. Het Hof van Justitie verwijst overigens ook nog naar de specifieke gevallen waarin Richtlijn 2004/38 voorziet om een afgeleid verblijfsrecht in hoofde van een derdelander wanneer de EU-burger vertrekt.
Het Hof van Justitie nuanceert echter en stelt dat het verlies van de hoedanigheid van begunstigde van een afgeleid verblijfrecht niet kan inhouden dat een verwijderingsbesluit buiten de werkingssfeer van Richtlijn 2004/38 valt en aldus dient te worden beoordeeld vanuit het nationale recht. Richtlijn 2004/38 voorziet immers in specifieke bepalingen betreffende het verlies van de status, verwijderingsbesluiten en de daarbij in acht te nemen procedurele waarborgen. De gastlidstaat kan een verwijderingsbesluit aannemen op grond van het vervallen van een afgeleid verblijfsrecht, maar moet dit doen met de inachtneming van de gestelde procedurele waarborgen voorzien in artikel 15 Richtlijn 2004/38 en de artikelen 30 en 31 Richtlijn 2004/38 voor zover zij daadwerkelijk kunnen worden toegepast op besluiten die worden genomen om andere redenen dan openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Zo zal de derdelander overeenkomstig artikel 31, lid 1, Richtlijn 2004/38 recht hebben op toegang tot de gerechtelijke rechtsmiddelen (met inachtneming van artikel 47 EU-Handvest) en moeten deze rechtsmiddelen voorzien in de mogelijkheid van een onderzoek van de wettigheid van dergelijk besluit en garanderen dat dergelijk besluit niet onevenredig is overeenkomstig artikel 31, lid 3, Richtlijn 2004/38.
Bijgevolg komt het Hof van Justitie tot het besluit dat artikel 15 Richtlijn 2004/38 en de artikelen 30 en 31 Richtlijn voor zover deze relevant zijn, van toepassing zijn op een verwijderingsbesluit ten aanzien van een derdelander die niet langer over een afgeleid verblijfsrecht beschikt door het vertrek van de EU-burger waarmee de derdelander was gehuwd.