Hof van Justitie - C-517/17 - 16-07-2020

Samenvatting

De zaak Milkiyas Addis betrof de aanvraag van een vluchtelingenstatus door een Eritrees staatsburger na zijn binnenkomst in Duitsland. In eerste instantie kon de betrokkene niet worden geïdentificeerd ten gevolge van de verminking van zijn vingertoppen. Tijdens de asielprocedure wordt echter duidelijk dat de betrokkene reeds in Italië een asielverzoek had ingediend. Aangezien hij via een veilig derde land was binnengekomen, had hij volgens de Duitse bevoegde instanties geen recht meer op asiel in Duitsland en diende hij te worden uitgezet naar Italië waar hij de vluchtelingenstatus had verkregen. Tegen deze beslissing werd in hoger beroep gegaan, omdat er geen persoonlijk onderhoud met hem was gevoerd alvorens het nemen van deze weigeringsbeslissing. Daarom vraagt de verwijzende rechter aan het Hof van Justitie of dergelijke beslissing niet dient nietig te worden verklaard wanneer de betrokkene niet de mogelijkheid heeft gekregen om een persoonlijk onderhoud te hebben overeenkomstig art. 14, lid 1, richtlijn 2013/32/EU (hierna procedurerichtlijn).
Het Hof van Justitie stelt dat de procedurerichtlijn de duidelijke verplichting formuleert dat een persoon die om internationale bescherming verzoekt in de gelegenheid moet worden gesteld om persoonlijk te worden gehoord alvorens over zijn verzoek wordt beslist, ongeacht het gaat over beslissingen over de ontvankelijkheid als over beslissingen ten gronde. Om te kunnen uitsluiten dat de betrokkene zou worden blootgesteld aan een ernstig risico op onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van art. 4 EU-Handvest, moet de betrokkene in de gelegenheid zijn gesteld om alle, met name persoonlijke, elementen te presenteren die kunnen bevestigen dat dergelijk risico bestaat. Een persoonlijk onderhoud is dus van fundamenteel belang in het licht van art. 4 EU-Handvest.
Vervolgens gaat het Hof van Justitie na welke gevolgen een niet-nakoming van de verplichting tot een persoonlijk onderhoud ressorteert ten aanzien van de beslissing van afwijzing en de terugverwijzing van de zaak. Aangezien de procedurerichtlijn dit niet uitdrukkelijk regelt, is het een zaak van nationaal recht op voorwaarde dat het gelijkwaardigheidsbeginsel en het effectiviteitsbeginsel worden nageleefd. Zo dienen de nationale bepalingen die in dat verband van toepassing zijn dezelfde draagwijdte te hebben als die voor particulieren in vergelijkbare nationaalrechtelijke situaties en mogen deze nationale bepalingen de uitoefening van de door de rechtsorde van de EU verleende rechten van de verdedidiging in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk worden gemaakt. Daarom zal, overeenkomstig het effectiviteitsbeginsel, moeten nagegaan worden of de betrokkene in het kader van de beroepsprocedure nog over de mogelijkheid beschikt om persoonlijk te worden gehoord. Indien dit laatste niet het geval is, zal de rechter in beroep de weigering van het asielverzoek moeten nietig verklaren en de zaak terug verwijzen naar de beslissingsautoriteit.
Het Hof van Justitie besluit dus dat artikel 14, lid 1, procedurerichtlijn een duidelijke en ondubbelzinnige verplichting tot persoonlijk onderhoud inhoudt in het kader van een aanvraag tot internationale bescherming. Wanneer een weigeringsbeslissing is genomen zonder de betrokkene de mogelijkheid aan te bieden om een persoonlijk onderhoud te hebben, dan zal die beslissing moeten worden nietig verklaard en worden terug verwezen naar de beslissingsautoriteit, tenzij er alsnog in het kader van een beroepsprocedure kan voldaan worden aan de veplichting tot persoonlijk onderhoud.