Hof van Justitie - C-8/20 - 20-05-2021

Samenvatting

De zaak L.R. gaat over de rechtmatigheid van een niet-ontvankelijkheidsbeslissing omtrent een asielverzoek op grond van een afgewezen asielverzoek in een derde land. De zaak betrof een Iraanse staatsburger, L.R., die asiel aanvroeg in Duitsland, na asiel te zijn geweigerd in Noorwegen. De prejudiciële vraag die in het bodemgeschil rijst, is of een verzoek om internationale bescherming als een niet-ontvankelijk volgend verzoek kan worden afgewezen op grond van artikel 33, lid 2, onder d), en artikel 2, onder q) Richtlijn 2013/32 wanneer de mislukte eerste asielprocedure niet in een EU-lidstaat, maar in Noorwegen, een derde land,is gevoerd.
Eerst en vooral benadrukt het Hof van Justitie dat artikel 33, lid 2 Richtlijn 2013/32 op uitputtende wijze de situaties opsomt waarin de lidstaten een verzoek om internationale bescherming als niet-ontvankelijk kunnen beschouwen. Dit is het geval wanneer het verzoek een volgend verzoek is en er geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn. Overeenkomstig artikel 2, onder q) Richtlijn 2013/32, is een volgend verzoek een later verzoek om internationale bescherming dat wordt gedaan nadat een definitieve beslissing over een vorig verzoek is genomen. Daarbij is een verzoek tot internationale bescherming een verzoek om bescherming van een lidstaat. Bijgevolg komt een verzoek dat gericht is aan een derde land niet onder de definitie van een verzoek tot internationale bescherming en komt dit dus niet in aanmerking om te beoordelen of het gaat over een volgend verzoek.
Bijgevolg komt het Hof van Justitie tot de conclusie dat overeenkomstig artikel 33, lid 2 Richtlijn 2013/32 in samenhang gelezen met artikel 2 van deze richtlijn, een bij een lidstaat ingediend verzoek om internationale bescherming niet kan worden aangemerkt als een volgend verzoek indien het is ingediend nadat aan de verzoeker de vluchtelingenstatus is geweigerd door een derde land. Het feit dat het derde land Noorwegen is heeft geen gevolg voor deze conclusie. Hoewel de Dublin-III-Verordening van toepassing is voor Noorwegen en IJsland, verwijst deze verordening nergens naar bepalingen van Richtlijn 2011/95 of Richtlijn 2013/32.