Hof van Justitie - C-442/16 - 20-12-2017

Samenvatting

Deze zaak betreft Mr. Gusa met de Roemeense nationaliteit die sinds oktober 2007 in Ierland verblijft. Na het eerste jaar van zijn twee meerderjarige kinderen afhankelijk te zijn, is hij in oktober 2008 gestart als zelfstandige stukadoor en heeft hij steeds voor deze activiteit in Ierland belastingen, sociale zekerheidsbijdragen en andere heffingen op zijn inkomsten betaald. Wegens de economische recessie werd Mr. Gusa in oktober 2012 echter gedwongen om buiten zijn wil om zijn zelfstandige activiteit stop te zetten. Vervolgens heeft hij zich als werkzoekende ingeschreven bij de bevoegde Ierse autoriteiten. Een verzoek tot uitkering voor werkzoekenden werd echter door de Ierse autoriteiten geweigerd, aangezien Mr. Gusa sinds de beëindiging van zijn zelfstandige activiteit niet langer voldeed aan de voorwaarden verbonden aan een recht op verblijf in Ierland. Na tevergeefs administratief bezwaar en beroep tegen het besluit te hebben ingediend, is de zaak uiteindelijk voor de verwijzende rechter in hoger beroep voorgekomen. Deze rechter vraagt aan het Hof van Justitie of de status van een zelfstandige behouden kan blijven overeenkomstig art. 7, lid 3, b) Richtlijn 2004/38 in het geval dat de zelfstandige zijn economische activiteit heeft moeten beëindigen om als zodanig aanspraak te kunnen maken op een verblijfsrecht onder art. 7, lid 1, b) van dezelfde richtlijn.
 
Het Hof van Justitie vangt aan met het begrip ‘onvrijwillige werkloosheid’ te duiden. In tegenstelling tot wat de Ierse autoriteiten, gesteund door het Verenigd Koninkrijk, voorhouden, kan onvrijwillige werkloosheid zowel verwijzen naar het onvrijwillige verlies van een baan in loondienst als een toestand van beëindiging van een beroepsactiviteit wegen een gebrek aan werk buiten de wil van de betrokkene om. Volgens het Hof van Justitie is het duidelijk dat de bewoording van de verschillende taalversies van Richtlijn 2004/38 anders is. In het ene geval wordt er inderdaad louter verwezen naar de vroegere uitoefening van een activiteit in loondienst. Andere taalversies hanteren daarentegen een eerder neutralere formulering en verwijzen naar de uitoefening van een beroepsactiviteit.
 
Rekening houdend met de uniforme uitlegging van het Unierecht, dienen de verschillen tussen taalversies volgens vaststaande rechtspraak van het Hof van Justitie steeds uitgelegd te worden met inachtneming van de algemene opzet en de doelstelling van de handeling.
 
Wat betreft de algemene opzet, staat vast dat Richtlijn 2004/38 de voorwaarden vastlegt voor de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de EU-lidstaten. Art. 7, lid 1 Richtlijn 2004/38, in het bijzonder, maakt een onderscheid tussen de situatie van economisch actieve burgers en niet-economisch actieve burgers. Er wordt daarentegen geen onderscheid gemaakt tussen de uitoefening van een activiteit in loondienst en de uitoefening van een zelfstandige activiteit.
 
Bovendien beoogt Richtlijn 2004/38 de sectorale en fragmentaire benadering te verhelpen die bestond voor de inwerkingtreding van deze richtlijn. Een uitlegging van art. 7, lid 3, b) Richtlijn 2004/38 waardoor werknemers en zelfstandigen verschillend behandeld zouden worden staat volgens het Hof van Justitie dan ook haaks op deze doelstelling. Meer zelfs, dit zou een niet-gerechtvaardigd verschil in behandeling teweegbrengen tussen een werknemer die onvrijwillig zijn baan in loondienst verliest en een zelfstandige die gedwongen wordt zijn beroepsactiviteit te beëindigen, hoewel zij zich beiden in een vergelijkbare kwetsbare situatie bevinden. Het Hof van Justitie gaat echter nog verder en stelt dat dergelijke interpretatie “des the minder gerechtvaardigd” zou zijn, aangezien dit ertoe zou leiden dat een zelfstandige die bijgedragen heeft gedurende meer dan één jaar aan het sociale en fiscale stelsel van de lidstaat op eenzelfde wijze behandeld zou worden als een persoon die in die lidstaat een eerste baan zoekt maar er nooit een economische activiteit heeft uitgeoefend en bijgevolg nog niet heeft bijgedragen aan het sociale en fiscale stelsel.
 
Het Hof van Justitie komt dus tot de conclusie dat een persoon die wegens een gebrek aan werk buiten zijn wil om een zelfstandige activiteit heeft beëindigd na een uitoefening van meer dan één jaar dezelfde bescherming moet krijgen als een persoon die onvrijwillig zijn baan in loondienst verliest. Bijgevolg zal die persoon op grond van art. 7, lid 3, b) Richtlijn 2004/38 zijn status van zelfstandige kunnen behouden wanneer deze gedurende een periode van minstens één jaar rechtmatig in de gastlidstaat te hebben verbleven en aldaar een zelfstandige activiteit te hebben uitgeoefend, zijn zelfstandige activiteit heeft beëindigd wegens een naar behoren vastgesteld gebrek aan werk buiten zijn wil om en die zich bij de beoogde dienst voor arbeidsvoorziening van de gastlidstaat als werkzoekende heeft ingeschreven.