Hof van Justitie - C-225/19 en C-229/19 - 24-11-2020

Samenvatting

Op 24 november 2020 sprak het Hof zich uit in de gevoegde zaken R.N.N.S and K.A. t. Minister van Buitenlandse Zaken, in een betwisting omtrent het recht op effectieve rechtsbescherming ten gevolge van een geweigerde visumaanvraag op basis van de Visumcode. In beide gevallen hadden de verzoekers een visum aangevraagd om zich tijdelijk naar Nederland te begeven maar werden deze verzoeken niet ingewilligd omdat de verzoekers een bedreiging zouden vormen voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid of volksgezondheid. De desbetreffende beslissingen werden genomen na het doorlopen van de raadplegingsprocedure opgenomen in artikel 22 Visumcode. De desbetreffende procedure laat toe dat andere lidstaten bezwaren kunnen geven tegen het afleveren van een visum aan een verzoeker in een bepaalde lidstaat.
In casu kregen de verzoekers pas in een beroepsfase te horen dat er jegens hen een besluit inzake openbare orde, binnenlandse veiligheid, volksgezondheid of internationale betrekkingen was vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die bezwaar hadden gemaakt tegen de afgifte van hun visa (Duitsland en Hongarije). Bijgevolg stelde de verwijzende rechter een aantal vragen aan het Hof, aangaande de verenigbaarheid van de desbetreffende procedure van de Visumcode, in het licht van artikel 47 van het Handvest.
In eerste instantie werd de vraag gesteld in welke mate de weigerende lidstaat de verzoeker op de hoogte dient te brengen van de lidstaat/lidstaten die krachtens artikel 22 Visumcode, bezwaar heeft/hebben gemaakt tegen de afgifte van het visum, de specifieke weigeringsgronden waarop dit bezwaar werd gebaseerd en de eventuele beroepsmogelijkheden waarover de verzoeker beschikt om dergelijk bezwaar aan te vechten. In tweede orde, werd de vraag gesteld in welke mate de weigerende lidstaat de gegrondheid van het bezwaar van de tussenkomende lidstaten moet kunnen onderzoeken. 
Volgend op een aantal opmerkingen betreffende het recht op behoorlijk bestuur alsook de harmonisatie van de voorwaarden voor afgifte van eenvormige visas, stelt het Hof dat verzoekers wiens aanvragen voor een visum worden afgewezen over beroepsmogelijkheden beschikken overeenkomstig artikel 47 van het Handvest. De doeltreffendheid van dergelijke beroepsmogelijkheden kan enkel gewaardborgd worden in zoverre de verzoeker “…kennis kan nemen van de gronden waarop het tegen hem genomen besluit is gebaseerd, hetzij door lezing van het besluit zelf, hetzij doordat de redenen hem op zijn verzoek worden meegedeeld”. Een daaropvolgende rechterlijke toetsing van een weigering kan bovendien niet beperkt worden tot een louter formeel onderzoek, maar dient ook de rechtmatigheid van de beslissing na te gaan, rekening houdend met alle feitelijke en relevant juridische gegevens, waarop de weigeringsbeslissing gestoeld is. Concreet verplicht artikel 32 Visumcode gelezen in het licht van artikel 47 van het Handvest een lidstaat om in een weigeringsbeslissing te vermelden welke lidstaat bezwaar heeft gemaakt tegen de afgifte van een visum, alsook de specifieke weigeringsgrond waarop dit bezwaar is gebaseerd. Bovendien dient de verzoeker op de hoogte gebracht te worden van de autoriteiten die de verzoeker dient aan te spreken om na te gaan wat de beroepsmogelijkheden zijn tegen het bezwaar.