Hof van Justitie - C-462/20 - 28-10-2021

Samenvatting

De zaak ASGI e.a. t. Presidenza del Consiglio dei Ministri – Dipartimento per le politiche della famiglia en Ministero dell'Economia e delle Finanze betreft een prejudiciële vraag omtrent vier Europese richtlijnen:richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen; richtlijn 2009/50/EG; richtlijn 2011/95/EU van de Raad van 25 mei 2009 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan; en richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven). In essentie rijst de vraag of deze vier richtlijnen verhinderen dat Italië een gezinskaart uitvaardigt die niet toegankelijk is voor onderdanen uit derde landen, zelfs als deze personen legaal in Italië verblijven. Deze gezinskaart geeft de houder onder meer toegang tot kortingen op goederen en diensten. Concreet worden deze goederen en diensten met korting aangeboden door zowel publieke als particuliere entiteiten, die zich vrijwillig hebben aangesloten bij het project. Volgens drie Italiaanse organisaties (ASGI, APN en NAGA) is de wetgeving strijdig met EU-recht zolang onderdanen van derde landen hier niet voor in aanmerking kunnen komen.
 
De richtlijnen in kwestie verbieden maatregelen die discrimineren tussen de eigen onderdanen en de onderdanen van derde landen in een aantal domeinen. De rechtbank van eerste aanleg in Milaan stelde een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie om te verduidelijken of de gezinskaart onder het toepassingsgebied viel van ten minste één van de vier aangehaalde richtlijnen.
 
Richtlijnen 2011/98/EU en 2009/50/EG verbieden discriminerende maatregelen in het kader van de “takken van de sociale zekerheid als omschreven in verordening (EG) nr. 883/2004” ten opzichte van onderdanen van derde landen die ofwel voldoen aan de voorwaarden van artikel 3, lid 1, onder b) en c), van richtlijn 2011/98, ofwel in het bezit zijn van een Europese blauwe kaart. Het Hof legt uit dat een “socialezekerheidsuitkering” steeds verband moet houden met minstens één van de in artikel 3, lid 1, van verordening nr. 883/2004 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten, waaronder men ook gezinsbijslagen terugvindt. Aangezien een gezinsbijslag eruit bestaat om “werknemers met gezinslasten een sociale handreiking te bieden door de samenleving in die lasten te doen delen”, maar de gezinskaart ondersteund wordt door vrijwillige participaties van publieke en private entiteiten, kan de gezinskaart niet als een gezinsbijslag beschouwd worden. Het Hof besluit dat de gezinskaart niet onder deze bepalingen van non-discriminatie valt.
 
Richtlijn 2003/109/EG verbiedt discriminerende maatregelen op vlak van de sociale zekerheid, sociale bijstand en sociale bescherming voor langdurig ingezeten onderdanen van derde landen. Het Hof verduidelijkt dat volgens richtlijn 2003/109/EG de voornoemde termen moeten ingevuld worden “zoals gedefinieerd in de nationale wetgeving”. Bijgevolg oordeelt het Hof dat het aan de nationale rechter is, en niet aan het Hof, om te bepalen of de gezinskaart binnen dit toepassingsgebied valt.
 
Richtlijn 2011/95/EU verbiedt discriminerende maatregelen op het vlak van sociale bijstand voor onderdanen van derde landen die internationale bescherming genieten. Het Hof definieert sociale bijstand als “alle van overheidswege ingevoerde bijstandsstelsels, ongeacht of het om het nationale, regionale of lokale niveau gaat, waarop een beroep wordt gedaan door een persoon die niet beschikt over inkomsten die volstaan om in zijn eigen onderhoud en dat van zijn gezin te voorzien”, maar liet het verder over aan de nationale rechter om te bepalen of de gezinskaart als dusdanig te kwalificeren valt.
 
Verder verbieden richtlijn 2003/109/EG, richtlijn 2009/50/EG en richtlijn 2011/98/EU ook discriminerende maatregelen betreffende de toegang tot goederen en diensten. Aangezien de gezinskaart in casu als doel heeft om de toegang tot kortingen op goederen en diensten mogelijk te maken, concludeert het Hof dat de gezinskaart onder het toepassingsgebied van deze bepalingen valt en dat het een ongelijke behandeling vormt die in strijd is met de voornoemde richtlijnen. De Italiaanse wet over de invoering van de gezinskaart is aldus niet verenigbaar met het Europees recht, in de mate dat onderdanen van derde landen die vallen onder het toepassingsgebied van ten minste één van de drie voornoemde richtlijnen, niet in aanmerking kunnen komen om de gezinskaart te ontvangen.