Hof van Justitie - C-202/13 - 18-12-2014

Samenvatting

De heer McCarthy is gehuwd met mevrouw McCarthy Rodriguez, met wie hij een kind heeft. Deze drie personen wonen sinds 2010 in Marbella (Spanje) en reizen regelmatig naar het Verenigd Koninkrijk, waar zij een huis bezitten.
 
Meneer McCarthy heeft zowel de Britse als de Ierse nationaliteit. Mevrouw McCarthy Rodriguez is Colombiaans staatsburger, maar is in het bezit van een door de Spaanse autoriteiten afgegeven verblijfskaart overeenkomstig artikel 10 van richtlijn 2004/38.
 
Op grond van het Britse recht, dient mevrouw McCarthy iedere keer dat ze naar het Verenigd Koninkrijk reist een “EER-familievergunning” aan te vragen. Deze vergunning is zes maanden geldig en kan enkel worden verlengd als mevrouw McCarthy daartoe in persoon een aanvraag indient bij de Britse diplomatieke missie in Madrid.
 
Volgens de Britse Secretary of State is de Britse regeling nodig omdat er een “stelselmatig probleem” van rechtsmisbruik en fraude door derdelanders bestaat. De in artikel 10 van richtlijn 2004/38 bedoelde verblijfskaarten kunnen namelijk worden vervalst. Daarom is het gerechtvaardigd dat de Britse regeling bijkomend het bezit van een “EER-familievergunning” vereist om het Verenigd koninkrijk binnen te komen.
 
De verwijzende rechter vraagt het Hof van Justitie of de Britse regeling is toegestaan op grond van artikel 35 van richtlijn 2004/38[1], dan wel op grond van artikel 1 van Protocol nr. 20[2].
 
In de eerste plaats verduidelijkt het Hof dat richtlijn 2004/38 van toepassing is in deze zaak. Ten eerste merkt het Hof op dat mevrouw MccCarthy een begunstigde is in de zin van de richtlijn. Mevrouw McCarthy is immers de echtgenote van een Unieburger die gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, namelijk de heer McCarthy, die zich vanuit het Verenigd Koninkrijk in Spanje heeft gevestigd.
 
Ten tweede verduidelijkt het Hof dat mevrouw McCarthy aan richtlijn 2004/38 een recht ontleent om het Verenigd Koninkrijk binnen te komen vanuit een andere lidstaat. Voor dergelijke binneenkomst kan ze niet aan een visumplicht of een gelijkaardige verplichting worden onderworpen. Artikel 5, lid 1 van de richtlijn bepaalt namelijk dat de lidstaten de Unieburger alsmede familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en die voorzien zijn van een geldig paspoort, op hun grondgebied moeten laten binnenkomen. Verder bepaalt artikel 5, lid 2, eerste alinea, dat “voor de toepassing van deze richtlijn [...] een geldige verblijfskaart als bedoeld in artikel 10 deze familieleden vrijstelling [verleent] van de visumplicht”.
 
In de tweede plaats gaat het Hof na of de Britse regeling is toegelaten op grond van artikel 35 van richtlijn 2004/38. Overeenkomstig artikel 35 van richtlijn 2004/38 kunnen de lidstaten de nodige maatregelen nemen om de in de richtlijn neergelegd rechten in geval van rechtsmisbruik of fraude te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Dergelijke maatregelen moeten wel evenredig zijn en zijn onderworpen aan de in die richtlijn neergelegde procedurele waarborgen. In het bijzonder moeten de door de nationale autoriteiten op basis van artikel 35 van richtlijn 2004/38 vastgestelde maatregelen telkens gebaseerd zijn op een individueel onderzoek van het concrete geval.
 
De Britse regeling ontzegt niet-EU familieleden van een Unieburger echter op algemene wijze het inreisrecht in het Verenigd Koninkrijk indien ze niet in het bezit zijn van een extra vergunning (de “EER-familievergunning”). Een dergelijke regeling is niet gebaseerd op de individuele omstandigheden van het geval, die al dan niet kunnen rechtvaardigen dat er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. De Britse regeling is dan ook strijdig met artikel 35 van de richtlijn.
 
Ten slotte gaat het Hof na of de Britse regeling kan worden gerechtvaardigd op grond van Protocol nr. 20. Dat protocol voorziet een bijzondere regeling inzake grenscontroles door het Verenigd Koninkrijk, dat immers niet deelneemt aan het Schengen-acquis. Artikel 1 van Protocol nr. 20 stelt dat het Verenigd Koninkrijk het recht heeft aan zijn grenzen de controles te verrichten die het nodig acht met name om het recht op binnenkomst te verifiëren van Unieburgers en hun gezinsleden.
 
Ten aanzien van familieleden van Unieburgers, kan het Verenigd Koninkrijk aldus nagaan of zij over de vereiste verblijfskaart beschikken, zoals vermeld in artikel 5 van de richtlijn, en, in individuele gevallen, onderzoeken of er sprake is van rechtsmisbruik of fraude. Daarentegen geeft artikel 1 van het protocol het Verenigd Koninkrijk niet het recht om extra inreisvoorwaarden op te leggen of andere voorwaarden dan die welke in het Unierecht zijn geregeld.
 
Bijgevolg is de Britse regeling, die vereist dat familieleden van een Unieburger in het bezit zijn van een bijzondere vergunning, bovenop de voorwaarden in artikel 5, strijdig met artikel 1 van Protocol nr. 20.


[1] Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158, blz. 77, met rectificatie in PB L 229, blz. 35).


[2] Protocol (nr. 20) betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 26 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.