Hof van Justitie - C-68/07 - 29-11-2007

Samenvatting

In dit arrest doet het Hof van Justitie uitspraak over de interpretatie van de artikelen 6 en 7 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel IIbis). Artikel 6 van de Verordening bepaalt dat wanneer de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft in of de nationaliteit heeft van een lidstaat, hij slechts op grond van de bepalingen uit de Verordening voor de gerechten van een andere lidstaat kan worden gedaagd. Daaruit leidde de eisende partij af dat wanneer de verweerder noch zijn gewone verblijfplaats heeft in, noch de nationaliteit heeft van een lidstaat, de bevoegdheid van de rechter van een lidstaat steeds op grond van het nationale recht kan worden vastgelegd. Het Hof oordeelde echter dat deze redenering gezien artikel 7 van de Verordening niet kan worden gevolgd. Deze bepaling stelt immers dat de nationale bevoegdheidsregels slechts kunnen worden toegepast indien op grond van de Verordening geen gerecht van een lidstaat bevoegd is. Dit betekent dus dat, indien de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft in of de nationaliteit heeft van een lidstaat, hij alleen op grond van de Brussel IIbis Verordening kan worden gedagvaard in een lidstaat van de Europese Unie. Indien de verweerder daarentegen aan geen van deze twee voorwaarden voldoet kan hij wel worden gedagvaard op grond van het nationale recht van een lidstaat, doch enkel wanneer er op grond van de Verordening geen bevoegde rechter wordt gevonden.