Hof van Justitie
C-465/07
(Elgafaji) Richtlijn 2004/83/EG – minimumnormen voor erkenning als vluchteling of als persoon die voor subsidiaire bescherming in aanmerking komt – persoon die voor subsidiaire-beschermingsstatus in aanmerking komt – art. 2, sub e – reëel risico op ernstige schade – art. 15, sub c – ernstige en individuele bedreiging van leven of persoon van burger als gevolg van willekeurig geweld in kader van gewapend conflict – bewijs

Artikel 15, sub c van richtlijn 2004/83/EG, gelezen in samenhang met artikel 2, sub e, van deze richtlijn, moet uitgelegd worden in de zin dat, opdat sprake is van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van degene die om subsidiaire bescherming verzoekt, het niet noodzakelijk is dat deze persoon aantoont dat hij specifiek wordt geviseerd om redenen die te maken hebben met zijn persoonlijke omstandigheden. Bij wijze van uitzondering kan een dergelijke bedreiging geacht worden aanwezig te zijn wanneer de mate van willekeurig geweld in het aan de gang zijnde gewapende conflict, die wordt beoordeeld door de bevoegde nationale autoriteiten waarbij een verzoek om subsidiaire bescherming is ingediend of door de rechters van een lidstaat bij wie beroep is ingesteld tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek, dermate hoog is dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger die terugkeert naar het betrokken land of, in voorkomend geval, naar het betrokken gebied, louter door zijn aanwezigheid aldaar een reëel risico op die bedreiging zou lopen.