Aan de kamer van inbeschuldigingstelling wordt namens de staatsecretaris voor Asiel en Migratie een ongestructureerd, niet geïnventariseerd en niet eensluidend verklaard bunder fotokopieën voorgelegd.
Dat deze hoop losse papieren, enkel bij elkaar gehouden door een touw, niet overeenstemt met het volledig administratief dossier dat door de Algemene Directie Vreemdelingenzaken met betrekking tot X wordt bijgehouden, bewijst het feit dat het arrest van de RvV er geen deel van uitmaakt. Aldus geeft de kamer van inbeschuldigingstelling, en dus ook de betrokken vreemdeling, geen enkele waarborg dat geen andere stukken ontbreken die hij in zijn voordeel zou kunnen aanwenden.
Een dergelijke werkwijze kan van aard zijn de wettelijkheidscontrole waarmee de onderzoeksgerechten zijn belast ernstig bemoeilijken en de uitoefening van de procesrechten door de vreemdeling ernstig verhinderen of zelfs onmogelijk maken.
In ieder geval lijken uit deze hoop fotokopieën volgende vaststellingen te kunnen worden getrokken:
- De identiteit van de betrokkene staat kennelijk niet ter discussie
- X is sedert 27 september 2018 een door het CGVS erkend vluchteling en uit niets blijkt dat hij deze status inmiddels zou hebben verloren
- De Belgische grensautoriteiten hebben op 21 april 2022 vastgesteld dat X in het bezit was van een niet vervallen Belgisch rijbewijs, ingeschreven is in de gemeente Zwevegem en een elektronische kopie bij zich droeg van een door België afgeleverd en niet vervallen paspoort
- X is gehuwd met de in België verblijvende Y, met wie hij twee kinderen heeft (…)
Bijgevolg beschikten de grensautoriteiten van meet af aan over alle informatie die nodig was voor de identificatie van de betrokkene en de controle van zijn verblijfsrecht op het Belgische grondgebied.
Indien de staat van internationaal vluchteling de vreemdeling niet vrijstelt van de verplichting om, bij het binnentreden in het rijk, in het bezit te zijn van de artikel 2 Vreemdelingenwet beoogde documenten, doet zulks niet af aan de manifeste onevenredigheid van de concrete situatie waarin X thans verkeert.
Het is, in het licht van de artikelen 5 en 8 EVRM, immers niet redelijk verantwoordbaar dat een persoon, waarvan de identiteit vaststaat, die verblijfsgerechtigd is in België en in België een gezin heeft, van zijn vrijheid wordt beroofd en meer dan een maand wordt vastgehouden met als enig doel hem terug naar Ierland te zenden, waar hij niet verblijfsgerechtigd is en dus naar alle waarschijnlijkheid opnieuw van zijn vrijheid zal worden beroofd, in afwachting dat de Belgische autoriteiten aan de Ierse overheid zouden bevestigen dat hij wel degelijk gerechtigd is op een verblijf op Belgische bodem, om dan terug naar België te worden vervoerd, en dit alles terwijl alle informatie met betrekking tot de betrokkene reeds in het administratief dossier aanwezig is en niet betwist wordt dat hij in België verblijfsgerechtigd is.
De situatie is des te meer onredelijk nu het te dezen een vluchteling betreft waarvan mag worden aangenomen dat hij zijn thuisland diende te ontvluchten in weinig aangename omstandigheden en voor wie een nutteloos lange vrijheidsberoving, uitgerekend door de autoriteiten van het land dat zich ertoe heeft verbonden hem op te vangen en te beschermen, des te meer traumatiserend is.