9ter-aanvraag tijdens Dublinprocedure vereist ook medische beoordeling ten opzichte van herkomstland

In arrest nr. 239.137 van 29 juli 2020 vernietigt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) een ongegrondheidsbeslissing over een medische regularisatie-aanvraag (9ter-aanvraag). Deze verblijfsaanvraag werd ingediend tijdens een hangende Dublinprocedure. De RvV vernietigde de ongegrondheidsbeslissing omdat de beschikbaarheid en de toegankelijkheid van de medische zorgen werden beoordeeld ten opzichte van het land van overname en niet in functie van het land van herkomst.

Feiten

Een Ivoriaanse verzoekster diende op 30 september 2015 een verzoek tot internationale bescherming in. Omdat haar vingerafdrukken al op 6 augustus 2015 in Italië geregistreerd werden, verzocht de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ), in het kader van de Dublin III-Verordening, de Italiaanse autoriteiten tot overname. Op 27 november 2015 aanvaardden de Italiaanse autoriteiten het verzoek tot overname.

Omwille van haar medische situatie (HIV-positief), diende de Ivoriaanse vrouw op 28 oktober 2015 een 9ter-aanvraag in. Hierbij verwees zij naar het feit dat de medische behandeling en de opvolging die zij nodig had, niet in Ivoorkust voorhanden waren. De DVZ-arts maakte in zijn advies van 4 februari 2016 een beoordeling ten opzichte van het land van overname in de Dublinprocedure, zijnde Italië, en oordeelde dat:

  • de medische behandeling en noodzakelijke opvolging voor verzoekster beschikbaar en toegankelijk waren in Italië;
  • de gezondheidstoestand van mevrouw haar niet hinderden om te reizen naar Italië;
  • er vanuit medisch oogpunt geen tegenaanwijzingen waren voor een terugkeer naar Italië.

Om deze redenen oordeelde DVZ dat een terugkeer naar het land van herkomst of verblijf niet in strijd was met de Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU) of een eventuele schending van art. 3 EVRM inhield. Op 8 februari 2016 werd de 9ter-aanvraag ontvankelijk maar ongegrond verklaard. Tegen deze weigeringsbeslissing werd een annulatieberoep ingesteld bij de RvV.

Op 14 maart 2016 werd het verzoek om internationale bescherming overgemaakt aan het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en Staatlozen (CGVS).

Beoordeling RvV

De RvV stelt in de eerste plaats vast dat er geen sprake meer is van een hangende Dublinprocedure en dat de Ivoriaanse verzoekster niet meer het voorwerp kan uitmaken van een transfer naar Italië nu haar verzoek om internationale bescherming is overgedragen aan het CGVS. DVZ kan zich dan ook niet meer beroepen op het argument dat een beoordeling van de 9ter-aanvraag gemaakt zou moeten worden ten opzichte van het land van overname, Italië.

De RvV merkt ook op dat verzoekster in haar 9ter-aanvraag verwezen had naar haar vergevorderde HIV-pathologie en het feit dat er geen beschikbare en toegankelijke zorgen voorhanden waren in haar herkomstland, Ivoorkust.

Echter, op het ogenblik dat de bestreden beslissing genomen werd, zijnde 8 februari 2016, hadden de Italiaanse autoriteiten het verzoek tot overname aanvaard, maar was er nog geen absolute zekerheid dat er een effectieve Dublin-transfer naar Italië zou plaatsvinden. Pas nadat de bestreden beslissing werd genomen, werd het verzoek om internationale bescherming overgedragen aan het CGVS, zijnde op 14 maart 2016.

De RvV oordeelt echter dat de motiveringsverplichting geschonden is, omdat DVZ er exclusief voor gekozen heeft de 9ter-aanvraag te beoordelen ten opzichte van het land van overname en zich onthield om de 9ter-aanvraag te onderzoeken ten opzichte van het land van herkomst. Dit terwijl verzoekster precies in haar aanvraag had gewezen op het feit dat de medische zorgen noch beschikbaar, noch toegankelijk waren in haar land van herkomst. De RvV voegt eraan toe dat DVZ, ook in ondergeschikte orde, de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de medische behandelingen en noodzakelijke zorg in het herkomstland, zijnde Ivoorkust, had moeten onderzoeken.