9ter: DVZ-arts moet ondubbelzinnig motiveren over geattesteerde aandoeningen

De arts van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) mag in het medisch advies over een 9ter-aanvraag niet in het midden laten of een medische behandeling noodzakelijk is om te besluiten of de ziekte al dan niet beantwoordt aan een ziekte zoals vereist door artikel 9ter van de Verblijfswet (Vw). Dat oordeelt de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) in een arrest van 30 maart 2017.

Feiten

DVZ verklaarde de 9ter-aanvraag van de Oekraïense verzoeker onontvankelijk op basis van de zogenaamde ‘medische filter’, verwijzend naar het medisch attest van de DVZ-arts. De verzoeker lijdt aan verschillende aandoeningen, waaronder arteriële hypertensie, hepatitis C, chronische pancreatitis en een chronische majeure depressieve stoornis. De behandelende arts somde de medicatie op waarmee verzoeker behandeld wordt en de mogelijke gevolgen en complicaties bij het stopzetten van de behandeling waaronder hartfalen, nierinsufficiëntie, hartinfarct en zelfmoord. De DVZ-arts stelt deze vaststellingen van de behandelende arts niet als dusdanig in vraag, maar stelt in zijn medisch advies dat niet ‘met absolute zekerheid’ wordt aangetoond dat er een behandeling nodig is voor ‘de opgesomde maar niet door specialistische verslaggeving onderbouwde klachten’.

RvV: onduidelijk motiveren impliceert akkoord over geattesteerde aandoening

De RvV wijst onder meer op de mogelijkheid voorzien in artikel 9ter Vw op basis waarvan de DVZ-arts bijkomend advies kan inwinnen van deskundigen of de betrokkene kan onderzoeken. Volgens de RvV moet de DVZ-arts ondubbelzinnig motiveren of hij van oordeel is of de verzoeker al dan niet lijdt aan de aandoeningen geattesteerd door de behandelende arts. Motiveert de DVZ-arts niet duidelijk dat de verzoeker niet aan de door de behandelende arts geattesteerde aandoeningen lijdt, zoals in deze zaak het geval is, dan kan er van uit gegaan worden dat hij aanneemt dat de verzoeker wel aan de aandoeningen lijdt. Daaruit volgt dat de DVZ-arts niet meer zomaar kan stellen dat niet met absolute zekerheid is aangetoond dat een behandeling nodig is.

Op basis hiervan besluit de RvV dat niet voldaan is aan de materiële motiveringsplicht en vernietigt de beslissing.

Het medisch advies van de DVZ-arts is bovendien interessant in het licht van de informatie uiteengezet door DVZ en de ambtenaren-geneesheren tijdens de thematische hoorzitting rond de 9ter-procedure in de Commissie Binnenlandse Zaken van het Federale Parlement eerder dit jaar. Daar werd meermaals herhaald dat ‘in geval van twijfel, of als een aanvullende expertise nodig is’ de DVZ-artsen wordt aangeraden om een positief advies uit te brengen of dat ‘in geval van twijfel zal de regularisatieaanvraag uiteraard een gunstig gevolg krijgen’ of nog dat ‘bij een bewezen ernstige aandoening of bij twijfel, het verblijf wordt toegestaan’. Het dossier in deze zaak lijkt aan te geven dat dit niet steeds het geval is.