Het Arbeidshof Brussel oordeelt in een arrest van 28 maart 2023, nr. 2019/AB/760 dat een vordering tegen een ambassade niet toelaatbaar is. De ambassade heeft niet de nodige hoedanigheid zoals voorzien in artikel 17 Gerechtelijk wetboek (Ger. W.). Zij heeft geen rechtspersoonlijkheid die los staat van die van de vertegenwoordigde staat. Een vordering moet dus aan de vertegenwoordigde staat gericht zijn en niet aan de ambassade.
De verzoeker werkte als consulair bediende op de ambassade van de Republiek India in Brussel van 1 maart 2017 tot 4 augustus 2017. Deze vroeg met een aangetekende brief van 27 augustus 2017 aan de ambassade om verduidelijking over de ontslagreden. Ook vroeg hij een kopie van de arbeidsovereenkomst.
De verzoeker vorderde de veroordeling van de ambassade tot betaling van een opzeggingsvergoeding en tot de kosten van het geding. De arbeidsrechtbank verklaarde bij vonnis van 7 augustus 2019 de vordering niet toelaatbaar.
De rechter oordeelde dat de persoonlijke vordering gericht tegen de ambassade niet toelaatbaar was, omdat de ambassade geen rechtspersoonlijkheid heeft. Artikel 17 Ger. W. bepaalt dat een vordering niet toelaatbaar is als de eiser geen hoedanigheid en geen belang heeft om ze in te dienen. Het principe van dit artikel heeft als gevolg dat de eiser een vordering moet richten tegen iemand die de nodige hoedanigheid heeft om ze te beantwoorden.
Wie geen rechtspersoonlijkheid bezit in rechte, kan niet optreden als eiser of verweerder. Alleen wie juridisch bestaat, kan een beroep doen op de rechter om zijn materieelrechtelijke aanspraken te effectueren of om voor hem verweer te voeren.
De diplomatieke missie heeft geen persoonlijkheid die onderscheiden is van de staat die ze vertegenwoordigt. De overeenkomsten die gesloten worden door een ambassade verbinden niet de ambassade, maar de staat die ze vertegenwoordigt. De bestemmeling van de betekening is in een gerechtelijke procedure de staat en niet de ambassade.
De verzoeker moest de Republiek India dagvaarden, en niet de ambassade aangezien de ambassade geen (onderscheiden) rechtspersoonlijkheid heeft en niet kan optreden als verweerder. In tegenstelling tot wat de verzoeker argumenteert, blijkt uit de inschrijving van de ambassade in de Kruispuntbank van Ondernemingen niet dat zij rechtspersoonlijkheid heeft. Dit laat haar alleen toe om als orgaan van de Republiek India in België deel te nemen aan het economisch verkeer.
Het hof besluit dan ook dat het vonnis van de eerste rechter terecht was en dat de vordering van de verzoeker niet toelaatbaar is.