Arbeidsrechtbank Brussel veroordeelt Fedasil tot het opvangen van asielzoekers die door opvangcrisis geen toegang krijgen tot het opvangnetwerk

In verschillende beschikkingen veroordeelt de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Brussel Fedasil tot opvang van verzoekers om internationale bescherming (IB) die als gevolg van de opvangcrisis geen toegang krijgen tot het opvangnetwerk (nr. 21/633/K van 5 november 2021, nr. 21/51/K van 9 november 2021, nr. 21/767/K van 18 november 2021). De arbeidsrechtbank stelt echter het beschikken over een bijlage 26 als een absolute voorwaarde voor het afdwingen van het opvangrecht. Voor verzoekers om IB die trachten hun asielaanvraag te registreren maar in het kader van de opvangcrisis geen toegang krijgen tot het aanmeldcentrum, verklaart de arbeidsrechtbank zich onbevoegd (nr. 21/803/K van 23 november 2021, nr. 21/881/K van 10 december 2021). Dit staat in schril contrast met rechtspraak ten tijde van het online aanmeldformulier, en lijkt niet in overeenstemming te zijn met rechtspraak van het Hof voor Justitie (HvJ, C-36/20 van 25 juni 2020).

Voorafgaand: oorzaken opvangcrisis en gevolgen in de praktijk

In september 2021 gaf Fedasil tijdens de ‘contactvergadering internationale bescherming’ van Myria aan dat het opvangnetwerk onder druk kwam te staan door het wegvallen van beschikbare opvangplaatsen. Hierdoor was de bezettingsgraad op 9 september 2021 96%, terwijl de verzadingscapaciteit op 94% berekend werd. Daarnaast stelde Fedasil dat er problemen waren met de opvang van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen (NBMV). Deze situatie is sinds oktober 2021 geëvolueerd naar een opvangcrisis.

Tijdens de commissievergadering voor Binnenlandse Zaken, Asiel en Migratie van 27 oktober 2021 ging staatssecretaris Sammy Mahdi in op de verschillende oorzaken die hebben bijgedragen aan het tekort aan opvangplaatsen:

  • Door de overstromingen in juli 2021 zijn meer dan 1.000 opvangplaatsen verloren gegaan.
  • Door de nood aan isolatieplaatsen in opvangcentra in het kader van de COVID-19-pandemie, zijn er 1.200 plaatsen minder beschikbaar.
  • De operatie Red Kite (evacuatie van mensen uit Afghanistan), die ongeveer 400 personen betreft, zorgde voor een tijdelijke verhoogde instroom.
  • Sinds midden augustus 2021 hanteert het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen een gedeeltelijke, tijdelijke beslissingsstop voor Afghaanse onderdanen. Hierdoor is er een verlaagde uitstroom uit het opvangnetwerk.

Door het tekort aan plaatsen krijgt al sinds midden oktober 2021 een grote groep verzoekers om IB geen toegang tot een opvangplaats. De situatie treft voornamelijk alleenstaande mannen, waarvan velen vaak dagenlang op straat verblijven vooraleer ze toegang krijgen tot het opvangnetwerk. Sinds midden november 2021 is ook de toegang tot de asielprocedure voor deze groep niet gegarandeerd: dagelijks bepaalt Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) op basis van het aantal beschikbare plaatsen het aantal personen dat een verzoek om IB mag indienen. Indien er meer mensen aan het Klein Kasteeltje staan dan het beschikbare aantal plaatsen, kunnen sommige mensen geen verzoek om IB indienen.

Families met kinderen en NBMV krijgen prioriteit bij het zoeken naar een opvangplaats. Door de chaotische situatie die aan het Klein Kasteeltje heerst, hanteerde de DVZ tijdens de week van 29 november 2021 een triagesysteem van NBMV aan de poort. Minderjarigen die er op basis van uiterlijk meerderjarig uitzagen, werden uit de rij gehaald. Deze praktijk werd na enkele dagen weer stopgezet. Op 8 december 2021 kregen negen NBMV geen toegang tot een opvangplaats.

Recht op opvang na registratie van verzoek om IB in Aanmeldcentrum mits individuele opvangaanvraag en redelijke antwoordtermijn voor Fedasil

In beschikkingen nr. 21/767/K van 18 november 2021 en nr. 21/51/K van 9 november 2021 spreken de voorzitters van respectievelijk de Franstalige en de Nederlandstalige arbeidsrechtbank van Brussel zich uit over de niet-toewijzing van een opvangplaats aan een verzoeker om IB.

Beschikking nr. 21/767/K betreft een Palestijnse man die op 4 november 2021 een verzoek om IB indiende maar geen toegang kreeg tot het opvangnetwerk. Sinds die dag stond de man bijna dagelijks aan het Klein Kasteeltje, in een vergeefse poging om alsnog een opvangplaats te krijgen. De man verbleef in tussentijd op straat. Op 16 november 2021 stuurde de advocaat van de man een e-mail naar Fedasil, met de vraag hem een opvangplaats te geven. Fedasil antwoordde op 17 november in de onmogelijkheid te zijn om in te gaan op dit verzoek. De man diende hierop een eenzijdig verzoekschrift in bij de voorzitter van de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel met de vraag om Fedasil te veroordelen tot onmiddellijke opvang.

Beschikking nr. 21/51/K betreft een Mauritaanse man die op 1 september 2021 aankwam in België en sindsdien op straat verbleef. Op 4 november diende de man een verzoek om IB in, maar ook hij kreeg geen opvangplaats toegewezen. Op 5 november 2021 vroeg de advocaat van de man per e-mail aan Fedasil om hem een opvangplaats toe te kennen. Ook deze e-mail bleef onbeantwoord, waarop de man een eenzijdig verzoekschrift indiende bij de voorzitter van de Nederlandse arbeidsrechtbank van Brussel.

In beide beschikkingen merken de respectievelijke voorzitters op dat de verzoeker op straat leeft, waardoor er sprake is van een urgente situatie. Daarnaast is de procedure bij eenzijdig verzoekschrift in casu noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de verzoeker in menselijke waardigheid kan leven. De voorzitters stellen het recht van de betrokkenen op opvang overeenkomstig de Opvangwetvast op basis van volgende elementen:

  • Beide mannen dienden effectief een verzoek om IB in op 4 november 2021. Hierdoor zijn zij volgens artikel 2, 1° Opvangwet en artikel 2, b) van de Richtlijn 2013/32 (Opvangrichtlijn) een verzoeker om IB.
  • Als verzoeker om IB hebben zij recht op opvang, op basis van artikels 3 en 6 Opvangwet.
  • Ze hebben daadwerkelijk een opvangplaats gevraagd aan Fedasil, per mail op respectievelijk 5 en 16 november.
  • In zaak nr. 21/767/K beantwoordde Fedasil geen opvang te kunnen verlenen. In zaak nr. 21/51/K heeft Fedasil over een redelijke termijn beschikt om de aanvraag van de verzoeker te beantwoorden.

In beide gevallen worden de eenzijdige verzoekschriften gegrond verklaard en veroordelen de voorzitters van de arbeidsrechtbank Fedasil ertoe de verzoekers een opvangplaats toe te kennen in een centrum, een LOI, of een hotel of elke andere aangepaste plaats indien geen opvangplaatsen beschikbaar zijn, en dit tot het einde van de asielprocedure.

In een groot aantal gelijkaardige zaken van personen die in het kader van de opvangcrisis geen toegang kregen tot het opvangnetwerk, kwamen de voorzitters van de arbeidsrechtbank Brussel tot eenzelfde oordeel. Wel vereisen de voorzitters dat de verzoekers aantonen dat ze een individuele aanvraag tot opvang richtten aan Fedasil en dat ze hierop hetzij een weigeringsbeslissing ontvingen, hetzij dat de aanvraag onbeantwoord bleef hoewel aan Fedasil een redelijke termijn werd toegekend om de aanvraag te beantwoorden (zie onder meer beschikking nr. 21/633/K van 5 november 2021).

Doordat de verzoekers tijdens de opvangcrisis in de praktijk geen toegang krijgen tot de diensten van Fedasil aan het Aanmeldcentrum na de indiening van een verzoek om IB, en zij ter plaatse dus geen individuele aanvraag voor opvang kunnen laten registreren, impliceert deze rechtspraak dat de verzoekers of hun advocaten een mail moeten richten aan Fedasil met de vraag tot het toekennen van opvang. Indien Fedasil negatief antwoordt of de mail na 24 uur onbeantwoord blijft, geldt dit als bewijs dat het recht op opvang van de verzoeker geschonden wordt en kan het eenzijdig verzoekschrift worden ingediend.

Onbevoegd voor beroep tegen weigering van opvang aan verzoekers die geen toegang krijgen tot de asielprocedure

In beschikkingen nr. 21/803/K van 23 november 2021 en nr. 21/881/K van 10 december 2021 spreekt de voorzitter van de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel zich uit over de niet-toewijzing van een opvangplaats aan respectievelijk een volwassen man en een NBMV die er als gevolg van de sluiting van het Aanmeldcentrum in het kader van de opvangcrisis niet in slaagden een verzoek om IB in te dienen.

Beschikking nr. 21/803/K betreft een Afghaanse man die op 18 november 2021 aankwam in België, in bezit van zijn nationaal paspoort. Op 18, 19 en 22 november 2021 probeerde de man zonder succes een verzoek om IB in te dienen bij het Klein Kasteeltje, waardoor hij op straat verbleef. De man gaf aan dat zijn geestelijke gezondheid, die al zeer slecht was door vervolging in Afghanistan en de reis naar België, verder verslechterde door het verblijf op straat en hij medische en psychologische opvolging nodig had.

Op 18 november 2021 stuurde de advocaat van de man een mail naar de DVZ met vermelding van de uitdrukkelijke wens van de man om een verzoek om IB in te dienen. Om te verzekeren dat het om een eerste verzoek om IB ging, vroeg de advocaat of de betrokkene al gelinkt was aan een dossiernummer, hetgeen de DVZ ontkende. Op 22 november 2021 stuurde de advocaat van de man een mail naar Fedasil met de vraag tot toekenning van een opvangplaats. Deze mail bleef onbeantwoord, waarop de advocaat een eenzijdig verzoekschrift indiende bij de voorzitter van de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel met de vraag om Fedasil te veroordelen tot onmiddellijke opvang. In het verzoekschrift werden onder meer verschillende bronnen aangehaald die aantonen dat alleenstaande mannen sinds 19 oktober 2021 amper toegang krijgen tot het opvangnetwerk, en dat ze bepaalde dagen evenmin de mogelijkheid hebben om een verzoek om IB in te dienen.

De voorzitter van de Arbeidsrechtbank stelt dat de eerste voorwaarde om aanspraak te kunnen maken op opvang, het hebben van de status van verzoeker om IB is. De voorzitter acht de afgifte van een bijlage 26 essentieel om zich te kunnen beroepen op een opvangrecht, omdat:

  • dit document toelaat om na te gaan of het een eerste verzoek om IB of een volgend verzoek om IB betreft. Deze situaties kunnen leiden tot een verschillend oordeel over het recht op opvang;
  • de mail aan DVZ waarin de wens wordt geuit om een verzoek om IB te doen, niet volstaat om de hoedanigheid van asielzoeker te verkrijgen.

Verder merkt de voorzitter op dat het op basis van de informatie in de aan het verzoekschrift toegevoegde bronnen niet onmogelijk lijkt om een bijlage 26 te verkrijgen, gezien tientallen personen hier dagelijks nog in slagen. De betrokkene heeft evenmin actie ondernomen om van de DVZ een bevel tot inschrijving van het verzoek om IB te verkrijgen bij de bevoegde rechter.

De voorzitter besluit dat de verzoeker niet de hoedanigheid van asielzoeker heeft en dus geen recht heeft op opvang, en verklaart het verzoek ongegrond.

In beschikking nr. 21/881/K neemt de voorzitter een identieke beslissing voor een Kameroense NBMV die op 8 december 2021 een verzoek om IB trachtte in te dienen bij het aanmeldcentrum, maar hiertoe werd verhinderd door de chaotische situatie aan het aanmeldcentrum, waardoor hij al sinds 5 december op straat verblijft. Op 8 december stelde de advocaat van de jongere zowel Fedasil als de DVZ in gebreke, met de vraag om hem een verzoek om IB te laten indienen en een opvangplaats aan te bieden. Geen van beide instanties reageerden op deze ingebrekestelling. De voorzitter van de arbeidsrechtbank verklaart het verzoekschrift van de verzoeker ongegrond omwille van dezelfde motieven als deze in beschikking nr. 21/803/K.

Kritische noot: rechtspraak inzake recht op opvang voor verzoekers zonder bijlage 26 contrasteert met rechtspraak HvJ en met eerdere Belgische rechtspraak

De motivering van de laatst besproken beschikkingen nrs. 21/803/K en 21/881/K is opvallend aangezien zij in grote mate contrasteert met eerdere Belgische rechtspraak ten tijde van de sluiting van het aanmeldcentrum in het kader van de COVID-19-pandemie. In beschikking nr. 2020/105/C van 5 oktober 2020 veroordeelde de rechtbank van eerste aanleg van Brussel de Belgische staat om de procedure met het online aanmeldformulier aan te passen, zodat verzoekers om IB die het online formulier van de DVZ invullen zich meteen kunnen aanbieden voor opvang.

In deze beschikking hernam de Rechtbank van eerste aanleg het arrest C-36/20 van 25 juni 2020 van het HvJ, waarin het HvJ oordeelde dat (C-36/20, §§92-94):

  1. de hoedanigheid van verzoeker om IB in de zin van artikel 2, c) van de Opvangrichtlijn verkregen wordt van zodra men een verzoek om IB ‘doet’;
  2. geen administratieve formaliteiten vereist zijn om een verzoek om IB te ‘doen’, deze formaliteiten moeten pas worden vervuld wanneer het verzoek wordt ‘ingediend’;
  3. het feit dat een onderdaan van een derde land aan een ‘andere autoriteit’ in de zin van artikel 6, lid 1, tweede alinea Opvangrichtlijn, zoals een onderzoeksrechter, te kennen geeft om IB te willen verzoeken, volstaat om hem de hoedanigheid van aanvrager van internationale bescherming te verlenen.

De rechtbank van eerste aanleg oordeelde dat verzoekers die via het online aanmeldformulier aangaven een verzoek om IB te willen indienen, recht hebben op materiële hulp op basis van de Opvangrichtlijn en de Belgische Opvangwet.

In diezelfde context had de arbeidsrechtbank van Brussel zich overigens al voor de uitspraak van de rechtbank van eerste aanleg bevoegd verklaard voor verzoekschriften van personen die na het invullen van het online aanmeldformulier geen opvangplaats toegewezen kregen door Fedasil. Ze erkende toen het recht op opvang van de betrokkenen, en leek dus eveneens impliciet hun hoedanigheid van verzoeker om IB te erkennen (zie onder meer beschikking nr. 20/229/K van 29 mei 2020, hierover lees je meer in dit nieuwsbericht).

In het licht van deze Europese en Belgische rechtspraak kunnen vragen gesteld worden bij de redenering van de arbeidsrechtbank dat een bijlage 26 een absolute voorwaarde is om een recht op opvang vast te stellen. In casu stuurde de advocaat van de verzoeker een mail naar de DVZ met de uitdrukkelijke wens een verzoek om IB te willen ‘doen’, omdat deze na herhaalde pogingen geen toegang kreeg tot het aanmeldcentrum. Hierdoor lijkt aan de voorwaarden voldaan te zijn die het HvJ verduidelijkte in arrest C-36/20 om de hoedanigheid van verzoeker om IB te hebben. De arbeidsrechtbank hanteert hier aldus een erg strikte interpretatie van wanneer iemand een verzoek om IB ‘doet’, en wanneer deze persoon het recht op opvang opent.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen