Arbeidsrechtbank Luik: toewijzing open terugkeerplaats na beroep tegen Dublin-overdrachtsbeslissing schendt fundamentele rechten op woonst, bijstand en beroep

In een beschikking nr. 21/12/K van 19 april 2021 spreekt de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Luik (afdeling Namen) zich opnieuw uit over de toewijzing van een open terugkeerplaats (OTP) aan een verzoeker om internationale bescherming (IB) die een bijlage 26quater ontving en hiertegen annulatieberoep aantekende bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV). De voorzitter oordeelt dat de organisatie van het verblijf in een OTP, zoals geregeld door de Fedasil-omzendbrief van 22 september 2020, verzoekers blootstelt aan een schending van het principe van de onschendbaarheid van de woonst, van het recht op juridische bijstand en van het recht op een effectief beroep. Hiermee bevestigt en verfijnt de voorzitter voorgaande rechtspraak (Arbeidsrechtbank Luik (afdeling Namen) nr. 21/1/C van 3 februari 2021), waarin er reeds een schending van het recht op een effectief beroep werd vastgesteld, zij het op grond van andere motieven dan in de hier besproken beschikking nr. 21/12/K (onder ‘meer info’ vind je een link naar ons nieuwbericht over beschikking nr. 21/1/C). De voorzitter besluit bijgevolg opnieuw dat de fundamentele rechten van de verzoeker beter gewaarborgd zijn in het oorspronkelijke opvangcentrum, en verplicht Fedasil de betrokkene daar verder op te vangen tot de tussenkomst van een beslissing van de arbeidsrechtbank ten gronde of een uitspraak van de RvV in het kader van de beroepsprocedure.

Achtergrond en feiten

Sinds enige tijd staat de overdracht van verzoekers om IB naar een OTP na een Dublin-overdrachtsbeslissing ter discussie bij de arbeidsrechtbanken (zie bijvoorbeeld onder ‘meer info’ ons nieuwsbericht over beschikking nr. 21/1/C van 3 februari 2021). In twee beschikkingen van 26 maart 2021 (C-134/21 en C‑92/21) antwoordde het Hof van Justitie (HvJ) na prejudiciële verwijzing dat de overdracht naar een OTP, waar de Dublinoverdracht wordt voorbereid, niet in strijd is met het recht op een effectief beroep, voor zover de informatie die in de OTP wordt verstrekt geen ongeoorloofde druk op de verzoekers legt om af te zien van hun procedurele rechten (Beschikking HvJ van 26 maart 2021, nr. C-134/21, §§ 44-45).

Beschikking nr. 21/12/K van 19 april 2021 betreft een verzoeker om IB die een Dublin-overdrachtsbeslissing naar Italië ontving en hiertegen beroep aantekende bij de RvV. Fedasil wees de verzoeker een OTP toe in het opvangcentrum van Zaventem. Tegen deze overdrachtsbeslissing ging de verzoeker bij eenzijdig verzoekschrift in beroep bij de voorzitter van de arbeidsrechtbank van Luik (afdeling Namen).

Beoordeling arbeidsrechtsbank

De voorzitter stelt vooreerst vast dat de beschikking nr. C-134/21 van het HvJ geen verwijzing bevat naar de omzendbrief van Fedasil van 22 september 2020, die de organisatie van de opvang in OTP regelt en onder meer volgende elementen bevat:

  • Verzoekers om IB krijgen binnen tien dagen na aankomst in de OTP drie afspraken met betrekking tot de overdracht naar de verantwoordelijke lidstaat. Bij de tweede afspraak wordt hen gevraagd een document te ondertekenen van instemming met hun vrijwillige terugkeer. Zij worden geïnformeerd dat zij in geval van weigering van medewerking overgebracht kunnen worden naar een gesloten centrum met het oog op een gedwongen terugkeer.
  • Wanneer de politie op initiatief van Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) een interventie doet in het centrum in het kader van een gedwongen overdracht, verleent de directeur of de centrumverantwoordelijke bijstand bij deze interventie.

De voorzitter concludeert dat de organisatie van de opvang in OTP de fundamentele rechten van verzoekers op verschillende punten schendt:

  • De samenwerking tussen de directie en de politie in het kader van de gedwongen overdracht van de verzoekers is in strijd met het principe van de onschendbaarheid van de woonst, dat beschermd wordt door artikel 15 van de Grondwet. Het opvangcentrum vormt de woonst van een verzoeker om IB.
  • Tijdens de tweede afspraak worden de verzoekers geconfronteerd met een keuze tussen fundamentele rechten: het recht op vrijheid (artikel 5 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)), of het recht op opvang, dat raakt aan de menselijke waardigheid (artikel 3 EVRM). In de praktijk kiest een groot deel van de verzoekers voor de garantie op vrijheid door het centrum te verlaten. Dit systeem leidt dus tot een mogelijke schending van artikel 3 EVRM, dat nochtans een absoluut verbod inhoudt.
  • De psychologische druk die door de inbreuk op de onschendbaarheid van de woonst en de keuze tussen fundamentele rechten wordt uitgeoefend op de verzoekers in een OTP, is ongeoorloofd.
  • Wanneer de verzoekers ervoor kiezen het centrum te verlaten om hun vrijheid te garanderen en zich op straat bevinden, wordt het uitoefenen van hun procedurele rechten sterk bemoeilijkt (contact met advocaat, ontvangen van oproepingen van de RvV,...). Dit vormt een schending van hun recht op een effectief beroep.
  • Gezien de fundamentele keuze die de verzoekers tijdens de tweede afspraak moeten maken, is de aanwezigheid van een raadsman essentieel. Dat hierin niet wordt voorzien, schendt het recht op juridische bijstand, zoals gewaarborgd door artikel 23.3 Procedurerichtlijn (Richtlijn EU 2013/32/EU) en artikel 6 EVRM.

Op basis van deze overwegingen besluit de voorzitter dat de fundamentele en procedurele rechten van de verzoeker beter gewaarborgd zijn in zijn oorspronkelijke opvangcentrum van Belgrade, en verplicht Fedasil hem daar verder op te vangen tot de tussenkomst van een beslissing van de arbeidsrechtbank ten gronde of een uitspraak van de RvV in het kader van de beroepsprocedure.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen