DVZ licht diverse praktijken toe in een overleg met Agentschap Integratie en Inburgering

Op 23 maart 2017 had het Agentschap Integratie en Inburgering samen met de Franstalige NGO Ciré een overleg met de directeur-generaal van de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). Tijdens dit overleg lichtte DVZ zijn actuele praktijken toe met betrekking tot diverse thema’s. Ons verslag van dit overleg werd deels nagekeken en goedgekeurd door DVZ begin mei 2017. Een aantal punten moeten nog verder uitgeklaard worden door DVZ. Over deze laatste punten zullen we later nog berichten, van zodra we meer duidelijkheid krijgen. Opgelet: administratieve praktijken en standpunten van DVZ zijn geen wetgeving en kunnen op elk moment wijzigen.

Hierna volgen de meest interessante punten van het (deels) goedgekeurde verslag:

Algemene integratievoorwaarde in de Verblijfswet

Op 26 januari 2017 trad de wet tot invoering van een algemene verblijfsvoorwaarde in de Verblijfswet in werking (Lees meer in ons nieuwsbericht van 18-01-2017). DVZ verduidelijkte een aantal zaken over de nieuwe bepalingen:

  • Integratie als voorwaarde voor behoud van het verblijfsrecht geldt voor alle aanvragen voor een verblijf van meer dan drie maanden, ingediend vanaf 26-01-2017, inclusief voor aanvragen voor verlenging van verblijf of wijziging van statuut ingediend vanaf die datum. De voorwaarde geldt dus niet alleen voor nieuwe verblijfsaanvragen, maar ook voor verblijfsaanvragen van vreemdelingen die hier op 26-01-2017 al één of meerdere jaren wettig verbleven.
  • Verblijfsaanvragen medische regularisatie (9ter-aanvraag) zijn volgens DVZ niet onderworpen aan de integratievoorwaarde, ook al is deze vrijstelling niet letterlijk opgenomen in de Verblijfswet (Vw). De Vw voorziet wel een vrijstelling van integratievoorwaarde voor ‘ernstig zieken’. Het standpunt van DVZ is verdedigbaar omdat er een vermoeden is dat personen met een 9ter-aanvraag ernstig ziek zijn.
  • Indien geen of onvoldoende bewijzen van integratie geleverd worden (indien het een voorwaarde is) is dit op zichzelf geen voldoende reden voor DVZ om een einde te maken aan het verblijf: DVZ moet, alvorens een verblijfsrecht te beëindigen, de betrokken vreemdeling ‘horen’ (hoorrecht) en een ‘evenredigheidstoets’ uitvoeren. Dit betekent dat DVZ rekening moet houden met de aard en de hechtheid van de familiebanden van de betrokkene, met de duur van zijn verblijf in het Rijk alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.

Geen D-visum meer voor familie van Unieburgers
Sinds eind 2016 leveren diplomatieke posten geen D-visum (lang verblijf) meer af aan familieleden van Unieburgers: deze kunnen enkel nog met een C-visum (kort verblijf) naar België reizen, ook wanneer ze eigenlijk gezinshereniging beogen. De procedure gezinshereniging kunnen ze pas nadien opstarten, na aankomst in België.

Vroeger hadden familieleden van Unieburgers de keuze tussen beide type visa, op aansturen van de Europese Commissie. Maar dat creëerde volgens DVZ veel verwarring bij de diplomatieke posten en gemeenten. Om die reden besliste DVZ enkel nog C-visa af te geven. Hoewel de afgifte van C-visa doorgaans veel sneller is dan de afgifte van D-visa (in principe maximum 30 dagen versus maximum zes maanden), heeft het gewijzigde beleid ook een aantal belangrijke nadelen:

  • Om een C-visum te krijgen moet de aanvrager bewijzen dat hij een ‘familielid’ is van de Unieburger. Sommige familieleden moeten daarvoor, naast een geboorte- of huwelijksakte, ook nog bijkomende bewijzen overmaken zoals het bewijs dat ze ‘ten laste’ zijn, het bewijs dat ze in het herkomstland deel uitmaken van het gezin van de Unieburger, het bewijs dat ze ernstige gezondheidsproblemen hebben en een persoonlijke verzorging door de Unieburger strikt nodig hebben of het bewijs dat ze een duurzame relatie hebben met de Unieburger.

Volgens DVZ moeten familieleden dit bewijs in principe niet opnieuw voorleggen bij de aanvraag gezinshereniging in België, behalve in twee situaties:

  • Het familielid wacht te lang na zijn aankomst in België om de procedure gezinshereniging op te starten. DVZ zal dan vragen om het dossier te actualiseren (alleen bij ‘ten laste’ zijn en duurzame relatie).
  • Het C-visum werd niet afgeleverd door een Belgisch consulaat maar door een consulaat van een ander Schengenland dat België vertegenwoordigt in het land van herkomst. DVZ zal de bijkomende voorwaarden dan zelf ook (voor het eerst) willen beoordelen tijdens de procedure gezinshereniging in België.

Kritische bedenking: De (algemene) praktijk van DVZ om het bewijs van ‘familielid’ niet nog eens te onderzoeken tijdens de procedure gezinshereniging is eigenlijk in tegenspraak met de verblijfswetgeving. Volgens artikel 52 §2, 2° Verblijfsbesluit (Vb) moeten familieleden immers ten laatste binnen drie maanden na hun aanvraag gezinshereniging bewijzen dat ze voldoen aan de voorwaarden die op hen van toepassing zijn, waaronder de voorwaarde dat ze ‘ten laste’ zijn en de andere bijkomende voorwaarden zoals hierboven opgesomd (deel van het gezin, duurzame relatie…).

Anderzijds worden familieleden van Unieburgers in de twee uitzonderingssituaties nu extra administratief belast, omdat ze twee keer dezelfde bewijzen moeten overmaken: één keer om een C-visum te bekomen om naar België te reizen, en een tweede keer om gezinshereniging in België te vragen. Dit terwijl de Uniewetgever met de Burgerschapsrichtlijn (Richtlijn 2004/38/EG) de administratieve verplichtingen voor Unieburgers en hun familie juist wou vereenvoudigen en beperken.

  • Familieleden ‘ten laste’ van een Unieburger mogen niet werken van DVZ tijdens de behandeling van hun aanvraag gezinshereniging in België (= de fase van het attest van immatriculatie). Werkt men toch dan is het familielid volgens DVZ financieel onafhankelijk van de referentiepersoon en dus niet meer ‘ten laste’ van deze laatste. DVZ zal de aanvraag gezinshereniging in dat geval weigeren. Dat probleem stelt zich niet als het familielid met een visum gezinshereniging (D-visum) naar België zou afreizen: in dat geval krijgt het familielid meteen een F kaart, waarmee zij onmiddellijk kan werken zonder negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht.
  • Wie met een C-visum naar België komt krijgt eerst een bijlage 3ter van de gemeente (‘melding van aanwezigheid’). In de praktijk zullen veel familieleden pas vlak vóór het verstrijken van de bijlage 3ter, na drie maanden, een lang verblijf vragen, via de bijlage 19ter. De datum van de bijlage 19ter is echter belangrijk omdat het verschillende termijnen doet lopen (voorwaardelijk verblijf, duurzaam verblijf, uitsluitingsperiode voor OCMW-steun,..). Deze bijlage 19ter kan dus best onmiddellijk na binnenkomst gevraagd worden. Het voordeel van een D-visum gezinshereniging is opnieuw dat het familielid meteen in het bezit gesteld wordt van een F kaart waardoor alle hierboven opgesomde termijnen onmiddellijk aanvangen.

Duurzame partner van een Unieburger - begrip ‘duurzame relatie’
Artikel 47/1, 1° Vw geeft een verblijfsrecht aan de partner van een Unieburger met wie de Unieburger een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft. De Verblijfswet specifieert niet verder aan welke criteria de partners moeten voldoen om een ‘duurzame relatie’ te bewijzen. In principe kan dit dus op alle mogelijke manieren en geldt er bijvoorbeeld geen minimale duurtijd voor de relatie. Toch gebruikt DVZ in de praktijk dezelfde criteria die gelden voor de wettelijk geregistreerde partner van een Unieburger, namelijk: 1 jaar samenwoonst, 2 jaar relatie, of een gemeenschappelijk kind.

Kritische bedenking: DVZ gebruikt deze criteria naar eigen zeggen alleen als referentie, bij gebrek aan wettelijk bepaalde criteria, en elk dossier wordt individueel beoordeeld. Toch doet de toepassing van deze criteria vragen rijzen. Destijds koos de wetgever er juist voor om, onder impuls van de Europese Commissie, een bijkomende categorie van partners van Unieburgers een verblijfsrecht te geven net omdat de bestaande criteria voor geregistreerde partners van Unieburgers te beperkend opgesomd zijn in de Verblijfswet.

Versoepeld regularisatiebeleid voor erkende staatlozen
Ten gevolge van een arrest van het Hof van Cassatie van 27-05-2016 (nr. C.13.0042.F) beoordeelt DVZ regularisatie-aanvragen van erkende staatlozen nu vaak positief (in tegenstelling tot vroeger). In het arrest vernietigde het HvC een arrest van het hof van beroep van Luik waarin de rechter stelde dat hij niet bevoegd was om de Belgische staat te dwingen een verblijfsrecht toe te kennen aan een erkende staatloze (lees ook ons nieuwsbericht van 25-08-2016). DVZ benadrukt wel dat elk dossier individueel beoordeeld wordt.

Gezinshereniging met derdelander die Belg wordt
De Verblijfswet regelt niet wat er gebeurt als een derdelander, die zich laat vervoegen door een familielid, na verloop van tijd de Belgische nationaliteit verwerft.

DVZ geeft naar eigen zeggen de keuze aan het familielid:

  • ofwel blijft het familielid in de procedure gezinshereniging met een derdelander en behoudt het familielid een A kaart. In dat geval komt het familielid na vijf jaar (in totaal) in aanmerking voor een B kaart voor zover dan nog steeds voldaan is aan de voorwaarden voor gezinshereniging.
  • ofwel stapt het familielid over naar de procedure gezinshereniging met een Belg. In dat geval trekt de gemeente de A kaart in en ontvangt het familielid een bijlage 19ter.

Dus zal het soms aangewezen zijn voor het familielid om in de procedure gezinshereniging met een derdelander te blijven. Zo niet start er een nieuwe periode van vijf jaar voorwaardelijk verblijfsrecht en moet je opnieuw een administratieve bijdrage betalen voor de overstap van procedure. Ook zal DVZ opnieuw controleren of je voldoet aan de voorwaarden voor gezinshereniging.

De RvV is van mening dat, wanneer de referentiepersoon de Belgische nationaliteit verkrijgt, de aanvraag gezinshereniging vanaf dat moment getoetst moet worden aan de voorwaarden in artikel 40ter Verblijfswet en niet langer aan de voorwaarden in artikel 10 Verblijfswet. Vanaf dat tijdstip geldt ook de (kortere) termijn van zes maanden om een beslissing te nemen over de aanvraag (RvV nr. 202.551 van 17 april 2018).