EHRM: gebrekkige leefomstandigheden van nog niet geregistreerde verzoekers om internationale bescherming in Frankrijk zijn een schending van artikel 3 EVRM

In arrest N.H. t/ Frankrijk van 2 juli 2020 beslist het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat Frankrijk artikel 3 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) schendt vanwege de leefomstandigheden van verzoekers om internationale bescherming (IB) die langdurig wachten op de registratie van hun verzoek. In afwachting van deze registratie krijgen zij geen materiële of financiële steun en riskeren zij gearresteerd en uitgewezen te worden omdat ze niet over een bewijs van hun verzoek beschikken.

Feiten

Het arrest gaat over vier alleenstaande verzoekers om IB die in 2013, na het doen van hun verzoek in Frankrijk, geen toegang krijgen tot materiële of financiële steun. Ze moeten wachten op de registratie van hun verzoek en de afgifte van een tijdelijke verblijfstitel vooraleer ze aanspraak kunnen maken op steun. Drie verzoekers wachten meer dan 90 dagen op deze registratie en de vierde verzoeker 28 dagen. In totaal wachten ze 262, 133, 185, en 63 dagen voor ze effectief financiële steun krijgen. In tussentijd moeten ze in tenten en zonder sanitaire voorzieningen en bestaansmiddelen overleven en hebben ze geen document om hun legaal verblijf te bewijzen.

Ze eisen steun via de Franse rechtbank maar krijgen geen gehoor omdat zij gezonde, alleenstaande mannen zijn. Voor het EHRM voeren ze aan dat hun leefomstandigheden een schending van het verbod op foltering en een onmenselijke en vernederende behandeling uitmaakt.

Beoordeling door het EHRM

Algemene principes

Het Hof herneemt aan de hand van verwijzingen naar eerdere arresten, waaronder M.S.S tegen België en Griekenland, enkele principes:

  • Staten hebben het recht om de binnenkomst, het verblijf en de verwijdering van vreemdelingen te controleren
  • Ze moeten echter onder meer rekening houden met artikel 3 EVRM, waarin één van de fundamentele waarden van een democratische samenleving is vastgelegd en waarin foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen in absolute zin worden verboden, ongeacht de omstandigheden en de handelingen van de betrokkene
  • Het absolute karakter van artikel 3 heeft als gevolg dat factoren als een toename van het aantal migranten de staten niet ontheffen van hun verplichtingen
  • Vooraleer handelingen onder artikel 3 vallen, moeten ze een minimumniveau van ernst bereiken. Dat is afhankelijk van de feiten, de duur van de situatie, de fysieke of mentale effecten ervan en in sommige gevallen de persoonlijke kenmerken van de betrokkene
  • De verplichting om afdoende huisvesting of materiële opvang te bieden aan behoeftige verzoekers om IB maakt deel uit van het positieve recht en is een verplichting op grond van de Europese Opvangrichtlijn
  • Verzoekers kunnen als kwetsbaar worden beschouwd vanwege hun migratieparcours en de traumatische ervaringen. Over de noodzaak om asielzoekers te beschermen bestaat een brede internationale en Europese consensus, zoals blijkt uit het Verdrag van Genève, het mandaat en de activiteiten van UNHCR en de normen die zijn vervat in de Europese Opvangrichtlijn
  • Een staat kan verantwoordelijkheid zijn voor een schending van artikel 3 wanneer een verzoeker om IB, die volledig afhankelijk is van overheidssteun, geconfronteerd wordt met onverschilligheid vanwege de autoriteiten terwijl hij of zij zich in een situatie van ernstige ontbering bevindt die onverenigbaar is met de menselijke waardigheid.

Het hof oordeelde eerder al dat het niet in staat zijn om in zijn meest elementaire behoeften te voldoen, zoals eten, sanitair en onderdak te voorzien, in voortdurende angst verkeren om te worden aangevallen en beroofd, zonder vooruitzicht op enige verbetering van zijn situatie, in combinatie met het niet-handelen van de autoriteiten, kan leiden tot een schending van artikel 3 (M.S.S t/ België en Griekenland van 28 februari 2011)

Concrete toepassing

In Frankrijk moet een verzoeker om IB eerst een verblijf als verzoeker aanvragen. De wet voorziet een termijn van vijftien dagen maar ten tijde van de feiten bedroeg die periode in de praktijk drie tot vijf maanden.

Pas na deze registratie is er een recht op materiële en financiële steun. Ten tijde van de feiten hadden de verzoekers geen recht om te werken tijdens de procedure en waren zij volledig afhankelijk van de steun van de overheid. In afwachting van de registratie sliepen ze in tenten, zonder sanitaire voorzieningen en bestaansmiddelen, onder voortdurende dreiging te worden beroofd en aangevallen. Zij riskeerden verder ook opgepakt en gedwongen uitgezet te worden omdat ze hun wettig verblijf niet konden aantonen.

Het EHRM hecht bijzonder belang aan de concrete feiten en de lange duur ervan. Het Hof overweegt ook dat er sinds 2007 in Frankrijk een graduele stijging van het aantal verzoeken om IB plaatsvindt, maar dat er geen sprake was van een humanitaire noodsituatie veroorzaakt door een migratiecrisis. Ook het feit dat de Franse autoriteiten zich hebben ingezet om meer opvangplaatsen te creëren en de asielprocedure korter te maken, sluit niet uit dat de situatie van de verzoekers in strijd kan zijn met artikel 3 EVRM.

De Franse autoriteiten hebben hun plichten ten aanzien van de verzoekers geschonden en zijn verantwoordelijk voor de omstandigheden waarin ze gedurende verschillende maanden moesten leven. Dergelijke levensomstandigheden, in combinatie met het ontbreken van een passend antwoord van de Franse autoriteiten en het feit dat de nationale rechterlijke instanties systematisch hun beroepen afwezen omdat ze gezonde, alleenstaande jonge mannen waren die geen gebrek aan middelen aantoonden, bereiken een voldoende graad van ernst voor de toepassing van artikel 3.

Het EHRM besluit concreet tot een schending van artikel 3 ten aanzien van de drie verzoekers die meer dan 90 dagen moesten wachten op hun registratie. Voor de vierde verzoeker die na 63 dagen een tijdelijke uitkering verkreeg, is volgens het EHRM niet de noodzakelijke graad van ernst bereikt om tot een schending van artikel 3 EVRM te kunnen besluiten.

Belang voor België

Het arrest is belangrijk in het licht van de huidige situatie voor verzoekers om IB in België. Sinds april moeten verzoekers eerst online een afspraak vragen bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). Pas op de dag van de hen toegestuurde afspraak wordt hun verzoek geregistreerd, krijgen ze hun bijlage 26 en materiële opvang van Fedasil.

De wachttijden voor een afspraak kunnen lang oplopen. Voor gezinnen met kinderen gaat het bijvoorbeeld om 12 à 14 dagen. Er zijn gevallen bekend waarbij verzoekers reeds langer dan 2 maanden wachten. In tussentijd verblijven velen van hen op straat, in daklozenopvang of in precaire situaties, zonder een bewijs van hun status als verzoeker om IB.

Fedasil werd reeds tientallen keren veroordeeld door arbeidsrechtbanken omdat de weigering om opvang te voorzien tot de verzoekers een afspraak van DVZ krijgen, de verzoekers, vanwege de COVD-19 epidemie, in een gevaarlijke situatie plaatst, en een negatief effect kan hebben op de volksgezondheid in het algemeen. Volgens de arbeidsrechtbanken is het duidelijk dat het om verzoekers om IB gaat die recht hebben op materiële opvang, ondanks de administratieve vertraging bij DVZ.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen