EHRM: uitwijzing naar Irak niet altijd strijdig met EVRM

In een arrest van 4 juni 2015 oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) dat een terugkeer naar Irak geen onmenselijke en vernederende behandeling is, zoals omvat in artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Feiten

Een Iraakse man en zijn gezin vluchtten in 2010 naar Zweden waar zij asiel aanvroegen. De man baatte in Bagdad een bedrijf uit dat uitsluitend werkte met Amerikaanse klanten. Door die activiteiten werd hij op de dodenlijst van Al-Qaeda gezet en onderging zijn familie geregeld ernstige bedreigingen en geweld. Zo werd er een directe aanslag gepleegd op de man, was er een poging om hun huis op te blazen en raakte de man zwaar gewond in een schietincident, waarin zijn dochter het leven liet. Al-Qaeda viel ook geregeld zijn zaak aan. In 2008 zette de man zijn activiteiten stop. Om niet opgemerkt te worden, wisselde de familie geregeld van locatie in Bagdad. Hierdoor konden ze ontsnappen aan verdere bedreigingen.

In 2011 verwierpen de Zweedse asielinstanties zijn verzoek om bescherming. Ze oordeelden dat sinds het stopzetten van de activiteiten met de Amerikanen, de familie niet langer een slachtoffer van vervolging zou zijn. Nochtans kon de familie bewijzen voorleggen, dat na hun aankomst in Zweden een gemaskerde terrorist op zoek was gegaan naar de man en vervolgens hun huis in brand had gestoken. De asielinstanties stelden echter dat de familie bescherming kon vinden bij de Iraakse autoriteiten, en wees hun verzoek tot bescherming af.

EHRM

In zijn uitspraak erkent het EHRM dat de situatie in Irak verslechterd is sinds juni 2014, door de opkomst van ISIS. Toch oordeelt het EHRM dat de gewijzigde situatie niet van die aard is dat een terugkeer naar Irak enkel daardoor in strijd zou zijn met artikel 3 EVRM. Het bevestigt het oordeel van de Zweedse asielinstanties dat nu de man al enige tijd geen werkzaamheden meer heeft verricht voor de Amerikanen, en zijn familie enige tijd zonder problemen in Bagdad heeft verbleven, terugkeer naar Irak niet in strijd is met art. 3 EVRM.

Afwijkende meningen binnen het EHRM

Niet alle rechters waren het eens met deze uitspraak. Rechter Zupančič, gevolgd door rechter De Gaetano, meende dat er door de moordpoging en de dood van de dochter prima facie sprake was van een asielzaak. Het was dus aan de Zweedse autoriteiten zelf om te bewijzen dat de verzoekers bij een terugkeer naar Irak niet onderworpen zouden worden aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Momenteel is de bewijslast te zwaar voor de asielzoeker, die zelf moest aantonen dat hij bij een terugkeer naar Irak een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM zou ondergaan.

Wat betekent dit voor de Belgische asielpraktijk?

In 2015 (tot en met 31 mei 2015) nam het CGVS 413 beslissingen ten aanzien van asielzoekers uit Irak. Het CGVS kende aan 38,3 % het vluchtelingenstatuut toe. In 20,6 % van de beslissingen kende het CGVS subsidiaire bescherming toe.

Hiermee nemen personen afkomstig uit Irak in de Belgische asielcijfers de vijfde plaats in wat betreft het aantal erkenningen als vluchteling, en de derde plaats voor subsidiaire bescherming.

Ondanks deze hoge erkenningsgraad, is het mogelijk dat deze uitspraak in de toekomst een rol speelt in verband met een eventueel beroep op de algemene veiligheidssituatie. Het oordeel van het Hof dat een zogenaamde uitzonderlijke geweldsituatie in Irak niet is aangetoond, kan het in nationale procedures lastiger maken om dit toch succesvol aan te voeren. Het is opmerkelijk dat het Hof relatief weinig landeninformatie bespreekt. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de verzoekers niet argumenteerden dat de algemene omstandigheden in Irak op zichzelf bij een terugkeer een behandeling in strijd met art. 3 EVRM zou zijn.

Het blijft dus van belang dat asielzoekers in hun aanvraag uitgebreide informatie aanbrengen over de uitzonderlijke geweldsituaties dat zich in de specifieke provincies van afkomst voordoen en uitdrukkelijk verband leggen met hun persoonlijke situatie. Via Planet Search kan Vluchtelingenwerk Vlaanderen je bijstaan in het verzamelen van objectieve en accurate herkomstlandeninformatie.

Recent RvV arrest

De RvV onderschrijft het belang van accurate landeninformatie. Dat blijkt onder meer uit een beslissing van 30 april 2015 (nr. 144.634) waarin de RvV dieper ingaat op het intern vluchtalternatief in Irak. In casu kreeg de Iraakse verzoeker geen bescherming omdat het CGVS oordeelde dat hij in het zuiden van Irak geen risico op ernstige schade als gevolg van willekeurig geweld zou lopen. Tijdens het beroep werd echter nieuw bewijsmateriaal aangehaald, waaronder een actueel rapport over de veiligheidssituatie in Irak. Op basis daarvan oordeelde de RvV dat de verzoeker niet kan worden teruggestuurd naar Irak als niet gewaarborgd kan worden dat hij zou kunnen terugkeren naar de veilige regio’s in het land, op een veilige en wettelijke wijze, zonder dat hij hiervoor door de regio’s zou moeten reizen waar hij een gegronde vrees voor vervolging heeft. De RvV vernietigde de beslissing van het CGVS en stuurde de zaak terug voor verder onderzoek op dit punt.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen