Fedasil beperkt opvang van twee categorieën van verzoekers om internationale bescherming

In de instructies ‘Modaliteiten betreffende het recht op materiële hulp van verzoekers om internationale bescherming met een bijlage 26quater of een bescherming in een andere lidstaat’ van 3 januari 2020 beperkt Fedasil de materiële opvang van twee nieuwe categorieën van verzoekers om internationale bescherming (IB) tot medische hulp. Beide categorieën van verzoekers hebben nochtans recht op materiële opvang en mogen niet categoriaal worden uitgesloten.

Enerzijds gaat het om verzoekers met een beslissing die op basis van de Dublin III-verordening een andere EU-lidstaat aanwijst als verantwoordelijk voor de asielprocedure (bijlage 26quater), die niet zijn overgedragen aan deze bevoegde lidstaat binnen de voorziene termijn, en die zich na het verstrijken van deze termijn terug aanmelden bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) om hun asielprocedure terug te openen in België. Anderzijds gaat het om verzoekers die al internationale bescherming (erkenning als vluchteling of subsidiair beschermde) kregen in een andere EU-lidstaat en die in België een nieuw verzoek om internationale bescherming doen.

Fedasil wijst op de overbezetting van het opvangnetwerk en op het groter aantal verzoeken door deze groepen. Volgens Fedasil weigert een groot deel van de verzoekers met bijlage 26quater ook in het opvangnetwerk te verblijven of naar de Dublinplaats te gaan, en onttrekken ze zich zo aan de overdracht naar de bevoegde lidstaat.

De instructies zijn van toepassing sinds 7 januari 2020. In een kort geding op 22 januari 2020 veroordeelt de arbeidsrechtbank Brussel Fedasil om een dergelijke verzoeker om internationale bescherming toch op te vangen.

Verzoekers met bijlage 26quater waarbij de overdrachtstermijn verstreken is

Wanneer DVZ een persoon met een bijlage 26quater niet binnen de zes maanden na het akkoord van de andere EU-lidstaat overdraagt, wordt België bevoegd voor de asielprocedure. Dit op voorwaarde dat de betrokkene niet is ondergedoken, anders wordt de termijn 18 maanden. Als de verzoeker zich na de termijn terug aanmeldt, ontvangt hij een duplicaat van de bijlage 26 en wordt de asielprocedure heropend.

Volgens de instructies moet de dienst dispatching van Fedasil, bevoegd voor het toewijzen van opvangplaatsen, een evaluatie van de situatie van deze verzoekers doen wanneer zij zich terug aanmelden. De dienst dispatching houdt hierbij rekening met:

  • de beschikbaarheid voor de asielinstanties
  • het individuele parcours
  • de specifieke behoeften
  • het netwerk in België

Als uit de evaluatie blijkt dat de verzoeker niet in het opvangnetwerk verbleven of het verlaten heeft, volgens de instructies vermoedelijk om zich aan de autoriteiten te onttrekken in het kader van de Dublinprocedure, kan dispatching beslissen geen nieuwe opvangplaats toe te kennen.

Verzoekers met internationale bescherming in een andere EU-lidstaat

DVZ voerde een nieuwe vragenlijst in die elke verzoeker om IB op de dag dat hij het verzoek doet in het aanmeldcentrum, moet invullen. Daarin vraagt DVZ of de verzoeker al internationale bescherming vroeg in een andere EU-lidstaat en of hij deze verkregen heeft. Als de verzoeker verklaart dat hij bescherming heeft gekregen, kan dispatching diezelfde dag de materiële opvang weigeren en enkel medische hulp toekennen. Dit na evaluatie van de individuele situatie en behoeften, en rekening houdend met de redenen van het verzoek in België, zoals de aanwezigheid van familieleden.

Naast de vragenlijst controleert DVZ zelf of verzoekers al bescherming kregen in een andere EU-lidstaat. Als de verzoeker in eerste instantie niet verklaarde dat hij bescherming kreeg, en dus een opvangplaats toegewezen kreeg, maar dit blijkt nadien uit controle door DVZ, zal Fedasil hem vragen zich terug te melden in het aanmeldcentrum. De instructies vragen de maatschappelijk werkers de verzoekers te informeren dat ze zich op de afspraak moeten melden met hun koffers en al hun familieleden. Dan zal de opvang alsnog ingetrokken worden en beperkt tot medische begeleiding. Deze verzoekers moeten volgens de instructies geïnformeerd worden over de mogelijkheden van ondersteuning bij terugkeer naar de andere EU-lidstaat.

Gevolgen in de praktijk

Beide categorieën van verzoekers krijgen na evaluatie door dispatching een beslissing tot toekenning van ‘een code 207 no show’ van Fedasil. Hiermee beperkt Fedasil de materiële hulp tot de terugbetaling van de medische kosten. Dat betekent dat de verzoekers een eigen oplossing moeten zoeken voor wat betreft opvang gedurende de hele asielprocedure. Ze zullen dus ook geen gebruik kunnen maken van de andere rechten voorzien in artikel 2, 6° van de Opvangwet zoals voedsel, kleding, maatschappelijke begeleiding, de toekenning van een dagvergoeding, toegang tot juridische bijstand, en tolkendiensten.

Veroordeling Fedasil na kort geding bij arbeidsrechtbank

In een beschikking van 22 januari 2020 (nr. 2020/000899) veroordeelt de arbeidsrechtbank van Brussel Fedasil omwille van de toepassing van deze nieuwe instructies op een verzoeker met een bijlage 26quater. Hij verliet de opvang op 15 november 2019 nadat hij de bijlage 26quater kreeg en de boodschap dat hij de opvang moest verlaten binnen de 10 dagen. Dit laatste contesteert Fedasil.

Fedasil maakte op 18 november een beslissing ‘code 207 no show’, maar betekende die niet aan de verzoeker. Op 26 december 2019 verliep de overdrachtstermijn van zes maanden vanaf het akkoord van de andere EU-lidstaat, maar op die dag kon de verzoeker zich niet aanmelden omdat DVZ gesloten was. Hij meldde zich uiteindelijk op 7 januari 2020 terug bij DVZ. Op die dag bevestigt Fedasil de eerdere beslissing tot toekenning van de ‘code 207 no show’ op basis van artikel 4, §1, 1° van de Opvangwet dat bepaalt dat Fedasil de materiële hulp kan beperken of intrekken als een verzoeker de toegewezen, verplichte plaats van inschrijving weigert, niet benut, of verlaat zonder Fedasil op de hoogte te stellen of, als toestemming vereist is, zonder toestemming te hebben verkregen.

De arbeidsrechtbank veroordeelt Fedasil om de verzoeker toch op te vangen, omdat:

  • zijn verblijfsrechtelijke situatie veranderd is tussen 18 november 2019 (datum van de eerste no show-beslissing van Fedasil) en 7 januari 2020 (datum van de bevestiging van de no show-beslissing). Zijn asielprocedure is intussen immers heropend door DVZ. Hij is een verzoeker om IB in de zin van artikel 2, 1° van de Opvangwet.
  • op basis van artikel 3 en 6 van de Opvangwet heeft een verzoeker om IB recht op een opvang die hem in staat stelt om een leven te leiden dat beantwoordt aan de menselijke waardigheid.
  • de omstandigheden van het vertrek uit de opvang nadat hij de bijlage 26quater kreeg zijn gecontesteerd, maar de beslissing van 18 november 2019 werd hem niet betekend. Deze kon hij dus niet betwisten.
  • geen enkele bepaling in de Opvangwet of Opvangrichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU) laat een definitieve uitsluiting toe van de materiële opvang omdat een verzoeker eerder een toegewezen opvangplaats verliet. Artikel 4, §2 van de Opvangwet voorziet dat indien de verzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig meldt, Fedasil een op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing moet nemen over het opnieuw verstrekken van opvang.
  • de beslissing van 7 januari 2020 is niet individueel gemotiveerd, zoals vereist door artikel 4, §3 van de Opvangwet en de instructies van 3 januari 2020. Het gaat om een stereotype beslissing die geen rekening houdt met de specifieke noden, zoals de verzoeker zijn mogelijkheden om opvang en voedsel te vinden.
  • de beslissing garandeert geen recht op een menswaardige levensstandaard, voorzien in artikel 4, §4 en zoals recent toegelicht door het Europese Hof van Justitie (arrest C 233/18 van 12 november 2019), gezien de verzoeker op straat verblijft sinds 15 november 2019.
  • de verzadiging van het opvangnetwerk is geen reden om de opvang te beperken of in te trekken die omschreven staat in artikel 4 van de Opvangwet.
  • de verzoeker heeft geen informatie ontvangen over de nieuwe instructies, in tegenstelling tot wat de instructies zelf expliciet voorzien als taak van het opvangnetwerk.

Noot van Vluchtelingenwerk Vlaanderen

Beide categorieën van verzoekers geviseerd in de instructies zijn verzoekers om IB die recht hebben op materiële opvang op basis van artikel 3 en 6 van de Opvangwet.

De Opvangwet laat geen categoriale uitsluiting toe van deze groepen. Bovendien moet elke beslissing die Fedasil neemt op basis van artikel 4, §4 en §5:

  • individueel gemotiveerd zijn
  • worden genomen met inachtname van het redelijkheidsbeginsel
  • rekening houden met de specifieke situatie van de betrokkene, met name in geval van kwetsbare personen
  • het recht op medische begeleiding waarborgen
  • het recht op een waardige levensstandaard waarborgen

Deze vereisten zijn omgezet uit de Europese Opvangrichtlijn.

Uit de praktijk blijkt dat op basis van de instructies een categoriale weigering van het recht op opvang gebeurt, zonder rekening te houden met individuele kwetsbaarheden, zoals de aanwezigheid van minderjarige kinderen, en zonder garanties voor een menswaardige levensstandaard. Er zijn bovendien ook beslissingen waar geen wettelijke basis genoemd wordt. De beslissingen hebben grote gevolgen voor de verzoekers, gezien zij gedurende de volledige procedure worden uitgesloten van de opvang, en de daarmee gepaard gaande begeleiding. Er wordt verwacht dat er nog veroordelingen door arbeidsrechtbanken zullen volgen.

Bericht van Vluchtelingenwerk Vlaanderen