Nieuws

Sinds 10-12-2021 is de mogelijkheid tot het gebruik van een louter schriftelijke procedure bij de RvV aanzienlijk uitgebreid. Vanaf 22-03-2022 wordt de langverwachte elektronische communicatie van procedurestukken voor de RvV ingevoerd. Dat volgt uit de wet van 30-07-2021 tot wijziging van de Verblijfswet, en het KB van 21-11-2021 tot wijziging van het Procedurereglement van de RvV.
In verschillende beschikkingen van november 2021 veroordeelt de arbeidsrechtbank van Brussel Fedasil tot opvang van asielzoekers die als gevolg van de opvangcrisis geen toegang krijgen tot het opvangnetwerk. Dit enkel op voorwaarde dat de asielaanvraag werd geregistreerd. Indien dit niet het geval is, verklaart de arbeidsrechtbank zich onbevoegd. Dit staat in schril contrast met rechtspraak ten tijde van het online aanmeldformulier, en lijkt niet in overeenstemming met rechtspraak van het HvJ (C-36/20 van 25-06-2020).
RvV arrest nr. 256.214 van 11-06-2021 analyseert de veiligheidssituatie in de stad Goma (Noord-Kivu, DRC) in het licht van artikel 48/4, §2, c) Vw. De RvV oordeelt dat er weliswaar sprake is van een binnenlands gewapend conflict en van een veiligheidssituatie die tot een voorzichtige beoordeling noopt, maar dat er geen sprake is van een situatie van willekeurig geweld.
RvV arrest nr. 253.598 van 28-04-2021 vernietigt een beslissing van het CGVS nadat de advocaat van de verzoeker de toegang tot het persoonlijk onderhoud van zijn cliënt werd geweigerd omdat hij zich laattijdig had aangemeld. De RvV oordeelt dat deze praktijk een schending inhoudt van de rechten van verdediging, en meer bepaald van het recht op bijstand van een advocaat.
In beschikking nr. 21/538/K van 31-08-2021 benadrukt de Franstalige arbeidsrechtbank van Brussel dat ook na een vijfde verzoek om internationale bescherming de materiële hulp enkel uitzonderlijk beperkt kan worden, als Fedasil dit individueel motiveert en de specifieke situatie van de verzoeker in acht neemt. Het loutere feit dat het een vijfde verzoek om IB betreft, laat niet toe te concluderen dat het verzoek werd ingediend met als enige doel materiële hulp te bekomen.
In arrest X t. Belgische staat, C-930/19 van 2-09-2021 oordeelt het HvJ dat derdelands echtgenoten van Unieburgers en van derdelanders, die slachtoffer waren van huiselijk geweld, zich ten aanzien van het behoud van hun verblijfsrecht in een EU-lidstaat niet in een vergelijkbare situatie bevinden; herinnert het HvJ eraan dat een derdelands echtgenoot van een Unieburger zijn afgeleid verblijfsrecht in het gastland behoudt zolang hij gehuwd is, ongeacht een feitelijke scheiding; komt het HvJ terug op eerdere rechtspraak en stelt het nu dat een derdelands echtgenoot van een Unieburger als slachtoffer van huiselijk geweld zijn verblijfsrecht krachtens artikel 13, lid 2, eerste alinea, sub c) Burgerschapsrichtlijn ook nog kan behouden na vertrek van de Unieburger uit het gastland, op voorwaarde dat het slachtoffer een echtscheidingsprocedure opstart binnen een ‘redelijke termijn’ na het vertrek.
Raad van State arrest nr. 252.002 van 28-10-2021 oordeelt dat een hangend MB tot terugwijzing gelijk staat aan een inreisverbod, waardoor het geen beletsel vormt voor het indienen van een 9ter-aanvraag. Er anders over oordelen, zou een schending van artikel 74/11, §3 Vw inhouden.
RvV arrest nr. 260.227 van 6-9-2021 stelt dat DVZ een aanvraag gezinshereniging van een derdelands familielid van een Unieburger die gebruik maakte van het vrij verkeer, niet ‘onbestaande’ kan verklaren of kan weigeren omwille van een eerder inreisverbod aan deze derdelander nog voor hij familielid werd van de Unieburger. De K.A.-rechtspraak van het Hof van Justitie die dat volgens de Raad van State toch zou toelaten tenzij bij 'onderlinge afhankelijkheid' is ook niet van toepassing op familie van Unieburgers die gebruik maken van hun vrij verkeer. Verdere RvV arresten (nr. 263.795 van 17-11-2021, en nr. 274.528 van 23-6-2022) bevestigen dit ook als de derdelander als ontoegankelijk op het Schengengrondgebied gesignaleerd staat op grond van art. 24 SIS II-Verordening ten gevolge van een inreisverbod opgelegd door een andere lidstaat.
Hof van Justitie arrest C-262/21 van 2-08-2021 oordeelt dat er geen 'ongeoorloofde overbrenging of niet doen terugkeren van het kind' kan zijn in de situatie waarin een ouder zijn kind, zonder instemming van de andere ouder, uit de lidstaat van zijn gewone verblijfplaats meeneemt naar een andere lidstaat ter uitvoering van een Dublin-overdrachtsbeslissing, en vervolgens in deze lidstaat blijft nadat deze overdrachtsbeslissing nietig is verklaard zonder dat de doorverwijzende lidstaat evenwel heeft besloten hen terug te nemen of hun verblijf toe te staan. Het gaat in dat geval niet om een onwettige handeling, maar om het gevolg geven aan een beslissing die bindend is.
De RvV oordeelt op 3-05-2021 in arrest nr. 253.881 dat beide ouders als wettelijke vertegenwoordiger moeten optreden bij het instellen van een beroep in naam van hun minderjarig kind dat in België verblijft. Een beroep ingesteld door één van beide ouders is onontvankelijk. De RvV verklaart de proceshandelingen gesteld buiten de vereiste wettelijke vertegenwoordiging van onwaarde.
Het KB van 13-10-2021 vervangt het hoofdstuk IV van Titel II van het Verblijfsbesluit, een noodzakelijke aanpassing na de eerdere aanpassing van hoofdstuk III (‘Studenten’) van titel II van de Verblijfswet via de wet van 11-07-2021. Het KB trad onmiddellijk in werking voor de vernieuwing van het verblijf als student. Voor de allereerste verblijfsaanvraag als derdelands student treden de nieuwe bepalingen in werking voor studies die aanvatten in het academiejaar 2022 – 2023. Door de late publicatie van het KB zijn ook voor de huidige vernieuwing van het verblijf nog niet alle bepalingen toepasbaar voor huidig academiejaar 2021 – 2022. Het betreft onder meer de verhoging van de bestaansmiddelen, het profiel van de garant en de afgifte van een ontvangstbewijs met opstart onderzoekstermijn. Wel meteen van toepassing zijn de extra criteria voor weigering van de vernieuwing van dit verblijf of intrekking van het verblijf.
Vanaf 11-10-2021 worden bepaalde elektronische vreemdelingenkaarten voor derdelanders en familieleden van Unieburgers en Belgen vervangen. Deze wijziging door een Ministerieel Besluit van 6-10-2021 kadert in de gefaseerde modernisering van de elektronische verblijfskaarten, ter invoering van het nieuwe uniforme Europese model voor verblijfstitels. Niet alleen de lay-out, maar ook het opschrift, de nummering en de geldigheidsduur van bepaalde kaarten wijzigt. De reeds afgegeven oude kaarten blijven ook nog tijdelijk geldig.
De RvV stelt in arrest nr. 243.508 van 30 oktober 2020 en arrest nr. 244.492 van 20 november 2020 dat er drie categorieën Palestijnse vluchtelingen bestaan die door UNRWA geregistreerd zijn. Zij zijn in principe uitgesloten van bescherming onder het Vluchtelingenverdrag (volgens artikel 1D) maar omdat UNRWA hen nu geen bijstand en bescherming kan geven, vallen zij automatisch onder het Vluchtelingenverdrag. Het verzoek om internationale bescherming van een Palestijn die niet onder die categorieën valt, moet onderzocht worden.
HvJ arrest X.Y. tegen Oostenrijk (nr. C-18/20) van 9-09-2021 verduidelijkt de definitie van ‘nieuwe elementen’ voor het indienen van een volgend verzoek om internationale bescherming (IB). Het betreft nieuwe elementen die zich voordoen na de definitieve beëindiging van het vorige verzoek om IB alsook nieuwe elementen die reeds bestonden vóór de beëindiging van de procedure, maar waarop de verzoeker zich niet heeft beroepen.