Nieuws

De M kaart en de M kaart met vermelding duurzaam verblijf, worden allebei opgenomen in artikel 3 en 4 van het KB van 14 januari 2013. Zij worden bijgevolg aanvaard als bewijs van een wettelijk verblijf voorafgaand en op het moment van de nationaliteitsaanvraag, in de zin van artikel 7bis WBN. Ook de bijlage 56 wordt opgenomen in artikel 4 van het KB van 14 januari 2013, en wordt dus aanvaard als bewijs van wettelijk verblijf voorafgaand aan de nationaliteitsaanvraag.
In twee principearresten van 28-07-2021 oordeelt de Nederlandse RvS dat, sinds de Griekse wetswijziging van maart 2020 inzake statushouders, het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Griekenland niet zonder meer toegepast kan worden. De Nederlandse RvS wijst op structurele en zwaarwegende tekortkomingen waardoor de Griekse instanties in de praktijk vaak niet kunnen voorkomen dat statushouders in een onmenselijke situatie terechtkomen. Deze bevindingen kunnen ook van belang zijn voor de Belgische praktijk rond verzoeken om internationale bescherming afkomstig van statushouders in Griekenland.
De wet van 11-07-2021 vervangt het volledige hoofdstuk III (Studenten) van titel II van de Verblijfswet. Dat bevat nieuwe algemene bepalingen, bepalingen over mobiliteit binnen de EU, en het nieuwe verblijfsstatuut voor een zoekjaar naar werk na een studentenverblijf. Naast de omzetting van Richtlijn (EU) 2016/801 inzake mobiliteit en zoekjaar wijzigen ook andere bepalingen voor het studentenverblijf, zoals de afschaffing van een schorsend beroep, de voorwaarden voor een verbintenis tot tenlasteneming en de uitbreiding van weigerings- of intrekkingsgronden.
RvV arrest nr. 256.552 van 16-06-2021 oordeelt dat twijfels over de leeftijd aan de hand van foto’s onvoldoende zijn om een (humanitair) visum te weigeren, en vereist een zorgvuldig onderzoek van het nationaal paspoort. Het is kennelijk onredelijk en disproportioneel om niet de mogelijkheid te bieden een DNA-test te ondergaan, temeer omdat andere gezinsleden deze mogelijkheid wel wordt geboden. Door de identiteit in vraag te stellen, wordt ook de verwantschap in vraag gesteld.
Hof van Cassatie arrest nr. C.18.0055.N van 25-01-2021 bevestigt dat de ambtenaar van burgerlijke stand verplicht is om onverwijld het huwelijk te voltrekken als hij nog geen definitieve beslissing heeft genomen over de huwelijksvoltrekking binnen de door hem verlengde termijn van maximum twee maanden vanaf de huwelijksdatum. Deze termijn kan door het parket wel nog worden verlengd met een periode van maximum drie maanden. De verplichting om het huwelijk onverwijld te voltrekken geldt ook in het geval dat de wettelijke termijn van zes maanden en veertien dagen (art. 165, §3 BW), waarbinnen de huwelijksvoltrekking moet plaatsvinden na het opmaken van de akte van huwelijksaangifte, is verstreken.
Het HvJ oordeelt in arrest nr. C-719/19 van 22-06-2021 dat een Unieburger ten aanzien van wie een uitwijzingsbevel is genomen, niet voldoet aan dit bevel door zijn enkele fysieke vertrek van het grondgebied van de gastlidstaat. Om na zijn vertrek opnieuw een verblijfsrecht te kunnen verkrijgen in diezelfde lidstaat op grond van de Burgerschapsrichtlijn, moet hij zijn verblijf op dat grondgebied vooreerst daadwerkelijk en effectief hebben beëindigd. Indien hij terugkeert naar de gastlidstaat, mag zijn verblijf namelijk geen voortzetting zijn van zijn eerdere verblijf op dat grondgebied.
In zijn arrest nr. 249.488 van 14-01-2021 vernietigt de RvS een arrest van de RvV waarin de RvV een beslissing van de DVZ tot beëindiging van het verblijfsrecht op grond van ‘ernstige redenen van openbare orde’ bevestigt. De RvV had moeten vaststellen dat die redenen zich beperken tot terrorisme en zeer ernstige criminaliteit in het geval van een gevestigde vreemdeling die vóór de leeftijd van twaalf jaar in België was aangekomen. Door dit na te laten heeft de RvV de interpretatie die het GwH heeft gegeven aan artikel 22 Vw miskend (GwH, arrest nr. 112/2019 van 18 juli 2019).
In antwoord op een prejudiciële vraag van het GwH oordeelt het HvJ in arrest nr. C-718/19 van 22-06-2021 dat: de maximale duur van vasthouding van acht maanden met het oog op verwijdering van Unieburgers en hun familieleden, die identiek is aan de maximale detentietermijn voor derdelanders, strijdig is met het Unierecht; preventieve maatregelen die aan Unieburgers en hun familieleden opgelegd kunnen worden om een risico op onderduiken te vermijden tijdens de duur van het bevel om het grondgebied te verlaten toegelaten zijn, voor zover ze niet ongunstiger zijn dan de preventieve maatregelen die opgelegd kunnen worden aan derdelanders; DVZ de voorkeur moet geven aan de minst beperkende preventieve maatregel.
In arrest 251.246 van 19-03-2021 vernietigt de RvV een beslissing van het CGVS waarbij het statuut van vluchteling en subsidiaire bescherming geweigerd werd aan een Congolese vrouw die het slachtoffer werd van seksueel misbruik in Spanje. De RvV is van oordeel dat het seksueel misbruik een bijzonder ernstig element uitmaakt waarmee rekening gehouden moet worden bij de beoordeling van de risico’s waaraan zij blootgesteld kan worden bij terugkeer naar Congo. Haar extra kwetsbaarheid omwille van het seksueel misbruik moet bovendien onderzocht worden in het licht van de in Afrika heersende stigmatiserende sociale normen ten aanzien van vrouwen die het slachtoffer werden van seksueel misbruik.
In arrest nr. 249.489 van 22-02-2021 kent de RvV subsidiaire bescherming toe aan een niet-begeleide minderjarige verzoekster om internationale bescherming uit het district Doshi, provincie Baghlan. De RvV oordeelt dat naast de jonge leeftijd en beperkte scholingsgraad van het meisje, ook de reisroute die zij alleen zal moeten afleggen bij haar terugkeer naar haar herkomstregio in Afghanistan bijdraagt tot de persoonlijke omstandigheden die haar kwetsbaarder maken.
In het arrest L.R. tegen Duitsland (nr. C-8/20) van 20-05-2021 oordeelt het HvJ dat een bij een lidstaat ingediend verzoek om internationale bescherming niet kan worden aangemerkt als een ‘volgend verzoek’ indien het verzoek is ingediend nadat aan verzoeker de vluchtelingenstatus werd geweigerd door een derde land. In dit verband wijst het Hof erop dat Noorwegen en IJsland ook beschouwd moeten worden als derde landen, ondanks hun deelname aan het gemeenschappelijk Europees Asielbeleid krachtens de Overeenkomst tussen de Unie, IJsland en Noorwegen, en hun vergelijkbaar asielstelsel.
Het Hof van Beroep van Brussel schept in arrest nr. COR/798/2021 van 26-05-2021 duidelijkheid over het misdrijf mensensmokkel, omschreven in artikel 77bis Vw. Het Hof van Beroep oordeelt dat het verlenen van onderdak, het uitlenen van een gsm, of toegang geven tot een laptop aan een persoon zonder wettig verblijf of in een precaire verblijfssituatie niet betekent dat de betrokken persoon zich schuldig maakt aan mensensmokkel als dader of medeplichtige.
In zijn arrest over de gevoegde zaken C-225/19 en C-226/19 van 24-11-2020 oordeelt de Grote Kamer van het HvJ dat de lidstaat die een beslissing tot weigering van afgifte van een Schengenvisum heeft genomen omdat een andere lidstaat bezwaar had gemaakt tegen die afgifte, in die beslissing moet vermelden welke lidstaat een dergelijk bezwaar heeft gemaakt, de specifieke weigeringsgrond die op dit bezwaar is gebaseerd met een korte weergave van de redenen voor dat bezwaar en tot welke autoriteit de visumaanvrager zich kan wenden om te vernemen welke beroepsmogelijkheden in die andere lidstaat beschikbaar zijn. Wanneer een beroep wordt ingesteld tegen een dergelijke weigeringsbeslissing, kunnen de gerechten van de lidstaat die deze beslissing heeft genomen niet de gegrondheid onderzoeken van het door een andere lidstaat gemaakte bezwaar tegen de afgifte van het visum.
Sinds 01-07-2021 gelden hogere leefloonbedragen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat er nu 1.628,83 euro bewezen moet worden voor de vormen van gezinshereniging die afhangen van de voorwaarde dat men 'stabiele en toereikende bestaansmiddelen' heeft.
Zes Schengenlidstaten, waaronder België, stellen in een brief naar de Europese Commissie van 01-06-2021 vast dat het aantal secundaire migranten met internationale bescherming in Griekenland in hun landen toeneemt. Doordat deze migranten in Griekenland ondermaats behandeld worden, kunnen de Schengenstaten waar zij later opnieuw een verzoek om internationale bescherming doen hen niet terugsturen. Volgens de zes Schengenlidstaten ondermijnt dat het Gemeenschappelijk Europees Asielsysteem.