GwH: familielid Unieburger kan ook opschorting/opheffing vragen van oud MB tot Terugwijzing

Ook een familielid van een Unieburger die nog het voorwerp uitmaakt van een (oud) MB tot Terugwijzing kan zich beroepen op artikel 44decies Verblijfswet om de opschorting, opheffing of intrekking van dat MB te vragen. Artikel 44decies Verblijfswet regelt de procedure om de opheffing of intrekking van een inreisverbod te vragen. Volgens het Grondwettelijk Hof (GwH) zou een andere interpretatie van de Verblijfswet strijdig zijn met de Grondwet (GwH 24 oktober 2019, nr. 151/2019). Naar analogie gaat die redenering op voor verschillende situaties.

Wet van 24 februari 2017

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 24 februari 2017 tot wijziging van de Verblijfswet heeft een Unieburger of zijn familielid die een (oud) MB tot Terugwijzing kreeg om openbare orde-redenen, geen wettelijke mogelijkheid meer om de schorsing of opheffing van dat MB te vragen. Het oude artikel 46bis Verblijfswet dat hierin voorzag werd immers vervangen. Een Unieburger of zijn familielid die sinds de wet van 24 februari 2017 een inreisverbod krijgt om redenen van openbare orde kan op basis van het nieuwe artikel 44decies Verblijfswet wél de schorsing of intrekking van dat inreisverbod vragen. In een prejudiciële vraag aan het GwH wou de RvV weten of dat verschil in behandeling geen ongrondwettelijke discriminatie uitmaakte ten aanzien van de vreemdeling die een MB tot Terugwijzing kreeg vóór de wet van 24 februari 2017 dat nog uitwerking heeft ná die wet.

Het arrest van het Grondwettelijk Hof

Het GwH stelt vast dat het verschil in behandeling gebaseerd is op een objectief criterium, nl. het bestaan van een MB tot Terugwijzing of een inreisverbod. Beide maatregelen houden echter analoge gevolgen in, zijnde een inreisverbod voor het Belgisch grondgebied. Om die reden vindt het GwH het niet redelijk verantwoord dat het familielid van een Unieburger die het voorwerp uitmaakt van een inreisverbod verbonden aan een BGV, genomen sinds de wet van 24 februari 2017, de schorsing of intrekking kan vragen van dat inreisverbod, terwijl het familielid van een Unieburger die het voorwerp is van een KB tot Uitzetting of een MB tot Terugwijzing dat na de wet van 24 februari 2017 nog uitwerking heeft, alleen een “willig beroep” kan indienen bij overheid die de maatregel nam. Een dergelijke interpretatie van de Verblijfswet zou strijdig zijn met de Grondwet. Er kan echter van uitgegaan worden dat een (oude) MB tot Terugwijzing gelijkgesteld moeten worden met het inreisverbod bedoeld in artikel 44decies Verblijfswet. In die interpretatie is de Verblijfswet volgens het GwH niet in strijd met de Grondwet.

Gevolgen?

Het GwH spreekt zich in dit arrest strikt genomen alleen uit over een (oud) MB tot Terugwijzing opgelegd aan een familielid van een Unieburger. Gezien volgende situaties geregeld zijn in dezelfde artikelen kan aangenomen worden dat deze interpretatie ook geldt voor:

  • een (oud) MB tot Terugwijzing opgelegd aan een Unieburger
  • een (oud) KB tot Uitzetting opgelegd aan een Unieburger of zijn familielid

Naar analogie kan ook aangenomen worden dat een derdelander die het voorwerp is van een (oud) KB tot Uitzetting of MB tot Terugwijzing opgelegd vóór de wet van 24 februari 2017 dat nog uitwerking heeft ná die wet, eveneens de schorsing of opheffing kan vragen op basis van artikel 74/12 Verblijfswet. Dat artikel regelt de schorsing en opheffing van inreisverboden opgelegd aan derdelanders (sinds de inwerkingtreding van de wet van 24 februari 2017).