GwH: Openbaar Ministerie kan veroordeeld worden tot betaling kosten beroepsprocedure in het kader van nationaliteitsaanvraag

In een arrest nr. 72/2021 van 20 mei 2021 bepaalt het Grondwettelijk Hof (GwH) dat het Openbaar Ministerie (OM) veroordeeld kan worden tot betaling van de kosten, inclusief de rechtsplegingsvergoeding, wanneer de rechtbank het negatief advies van het OM in het kader van een nationaliteitsverklaring ongegrond verklaart.

Rol Openbaar Ministerie in beroepsprocedure over nationaliteitsverklaring

Wanneer iemand een negatief advies krijgt van het OM na het indienen van een nationaliteitsverklaring, kan een beroep worden ingesteld tegen dat negatief advies bij de familierechtbank (artikel 15, §5 Wetboek van de Belgische nationaliteit (WBN)).

In het WBN wordt niet bepaald wie de kosten van zo’n beroepsprocedure moet dragen. In de praktijk betaalt de nationaliteitsaanvrager dus alle kosten, ook als het negatief advies van het OM ongegrond wordt verklaard. De familierechtbank van Luxemburg stelde daarom de prejudiciële vraag aan het GwH of dit niet strijdig is met het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. In andere zaken waar een burger een beslissing van een openbare overheid die betrekking heeft op burgerlijke rechten betwist, kan die overheid namelijk wel veroordeeld worden tot betaling van de kosten.

Om deze vraag te kunnen beantwoorden, moet het duidelijk zijn welke rol het OM vervult in een beroepsprocedure inzake een nationaliteitsverklaring. Het Hof bekijkt de zaak daarom vanuit verschillende oogpunten.

Eerste interpretatie: eenzijdige jurisdictionele procedure

Meestal wordt de beroepsprocedure na een nationaliteitsverklaring beschouwd als een eenzijdige jurisdictionele procedure waarin het OM geen partij is, maar waarin het optreedt omdat het een advies uitbracht.

Aangezien het WBN niets bepaalt over de kosten moeten de algemene regels van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) gevolgd worden. Het Ger.W. bepaalt dat de partij die in het ongelijk wordt gesteld, de kosten en de rechtsplegingsvergoeding moet betalen (artikelen 1017 tot 1022 Ger.W.).

In de interpretatie dat het OM geen partij in het geschil is volgens artikel 15, §5 WBN, en daardoor de bepalingen van het Ger.W. niet van toepassing zijn en de overheid dus niet veroordeeld kan worden voor de kosten van de beroepsprocedure, is dat artikel strijdig met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, die het gelijkheidsbeginsel bevatten.

Het Hof stelt immers dat deze twee categorieën van rechtszoekenden, namelijk een nationaliteitsaanvrager die het advies van het OM betwist bij de rechtbank via de procedure voorzien in artikel 15, §5 WBN en de persoon die een beslissing van een overheid betwist voor de rechtscolleges in een burgerlijk geschil, vergelijkbaar zijn, en dat het verschil in behandeling niet geoorloofd is.

Tweede interpretatie: het OM is wel verwerende partij

Het OM kan als verwerende partij beschouwd worden, aangezien het:

  • negatief advies uitbrengt, waartegen het beroep wordt ingesteld,
  • zijn beslissing verdedigt voor de rechter en
  • eventueel zelfs hoger beroep kan instellen tegen de beslissing van de rechtbank.

In deze interpretatie moeten de algemene regels van het Ger.W. worden toegepast, aangezien in het WBN geen specifieke bepalingen staan over de kosten van de beroepsprocedure. In deze interpretatie van de rol van het OM is er dus zelfs geen verschil in behandeling tussen een nationaliteitsaanvrager die een beroep indient tegen een negatief advies van het OM en een andere rechtszoeker die een beroep indient tegen een beslissing van een overheid.

Conclusie

In beide interpretaties komt het er op neer dat het OM veroordeeld kan worden tot betaling van de kosten, inclusief de rechtsplegingsvergoeding, wanneer het negatief advies van het OM inzake een nationaliteitsverklaring door de rechter ongegrond wordt verklaard.

Meer info