HvJ: erkende vluchtelingen met tijdelijk verblijf hebben recht op dezelfde sociale bijstandsprestaties als eigen onderdanen

In het Ayubi-arrest (C-713/17) van 21 november 2018 oordeelt het Hof van Justitie (HvJ) in een antwoord op een prejudiciële vraag van een Oostenrijkse rechter dat de lidstaten ook aan erkende vluchtelingen met een beperkt verblijfsrecht dezelfde sociale bijstandsprestaties moeten toekennen als aan de eigen onderdanen.

Feiten

Een behoeftige erkende vluchteling kreeg door de Oostenrijkse overheid maandelijks een sociale bijstandsuitkering toegekend voor hemzelf en zijn gezin. Omdat de man enkel een tijdelijk verblijfsrecht had, werd zijn uitkering overeenkomstig de Oostenrijkse wetgeving ingekort tot een basisprestatie en een voorlopige toeslag. Hij ging in beroep tegen deze beslissing wegens mogelijke schending van het EU-recht.

Hof van Justitie

Het recht op sociale bijstandsuitkeringen van erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden wordt onder meer geregeld in artikel 29 Kwalificatierichtlijn (richtlijn 2011/95/EU inzake de normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming en voor de inhoud van de verleende bescherming.)

Volgens het HvJ moet artikel 29 zodanig worden geïnterpreteerd dat:

  • erkende vluchtelingen en subsidiair beschermden in principe recht hebben op dezelfde sociale bijstandsrechten als de eigen onderdanen (artikel 29, lid 1)
  • de lidstaten voor subsidiair beschermden mogen afwijken van het principiële recht op gelijke behandeling en hun recht op sociale bijstand mogen beperken tot ‘de meest fundamentele prestaties’ (artikel 29, lid 2)

Het Hof van Justitie herinnert eraan dat artikel 29 Kwalificatierichtlijn moet worden uitgelegd in overeenstemming met artikel 23 Vluchtelingenverdrag. Dat laatste bepaalt dat de verdragspartijen erkende vluchtelingen met een wettig verblijf op dezelfde manier moeten behandelen als hun eigen onderdanen op het vlak van sociale bijstand.

Bijgevolg moeten de lidstaten aan personen die zij erkend hebben als vluchteling hetzelfde niveau van sociale prestaties toekennen als aan hun eigen onderdanen. Het recht op gelijke sociale bijstandsprestaties van erkende vluchtelingen hangt af van de toekenning van hun vluchtelingenstatus maar niet van:

  • de afgifte van een verblijfstitel, of
  • de duur van hun aanwezigheid in de betrokken lidstaat, of
  • de duur van hun verblijfstitel.

Het argument dat vluchtelingen die al sinds meerdere jaren in een lidstaat verblijven, zich in een objectief andere situatie bevinden dan vluchtelingen die recent op het grondgebied van de lidstaat zijn aangekomen en daarom behoefte hebben aan een meer omvangrijke steun, wordt door het HvJ niet aanvaard om een verschillende behandeling tussen beide categorieën vluchtelingen in nationale wetgeving te rechtvaardigen. Het hof merkt op dat art. 29 Kwalificatierichtlijn enkel toelaat om een lager leefloon toe te kennen aan subsidiair beschermden.

  • Voor de toepassing van artikel 29 zijn enkel objectieve verschillen in behandeling tussen erkende vluchtelingen en eigen onderdanen relevant en niet de verschillen tussen erkende vluchtelingen die recent op het grondgebied van de lidstaat zijn aangekomen en vluchtelingen die al sinds meerdere jaren in een lidstaat verblijven.
  • Uitgaande van de veronderstelling dat vluchtelingen die recent zijn aangekomen zich in een meer onzekere situatie bevinden dan eigen onderdanen, draagt het toekennen van lagere sociale bijstandsprestaties er niet toe bij dat hun verschillende situatie in aanmerking genomen wordt omdat dergelijke maatregel hun meer onzekere situatie niet oplost.
  • De toekenning van sociale uitkeringen aan een bepaalde persoon brengt voor de instelling van de lidstaat die deze uitkeringen moet verlenen altijd een last mee, ongeacht of die persoon een vluchteling is of een eigen onderdaan. Er is op dat vlak geen verschil in de situatie van erkende vluchtelingen en eigen onderdanen.

Een nationale regeling die bepaalt dat erkende vluchtelingen met een beperkt verblijfsrecht sociale bijstandsprestaties ontvangen waarvan het bedrag lager is dan het bedrag van de prestaties die worden toegekend aan onderdanen van deze lidstaat en aan vluchtelingen met een onbeperkt verblijfsrecht is dan ook in strijd met artikel 29 Kwalificatierichtlijn.

Het HvJ brengt verder vaste rechtspraak van het Hof in herinnering waaruit onder meer volgt dat een particulier zich kan beroepen op de onverenigbaarheid van een nationale regeling die strijdig is met artikel 29 om de uit de regeling resulterende beperking van zijn rechten te doen opheffen.

Sociale bijstandsrecht van erkende vluchtelingen in België

Erkende vluchtelingen hebben in België recht op maatschappelijke integratie (leefloon) op voorwaarde dat ze beschikken over een geldige verblijfstitel en aan de andere voorwaarden voldoen. Het feit dat erkende vluchtelingen de eerste vijf jaar na hun erkenning een verblijfsrecht van beperkte duur wordt toegekend, speelt geen rol.